Alex Harsley, fotograaf van het zwarte leven in New York

De studio van fotograaf Alex Harsley in de East Village, New York is niet flashy, maar binnen hangen zijn foto’s van Muhammad Ali, jazz-groten onder wie John Coltrane en kunstenaars als Basquiat. Vanaf de jaren zeventig was dit een ontmoetingsplaats voor kunstenaars in de toen nog verloederde wijk.

In het voorbijgaan blijft mijn blik haken aan een kleine etalage in de 4th Street van New York. Van boven tot onder hangen kleurenfoto’s uit de printer: intrigerende straatbeelden. Ik blijf staan en doe een stap terug om beter te kijken, als de glazen deur (ook met foto’s) op een kier gaat: ‘Je mag wel binnenkomen hoor.’

Een oudere, zwarte man met een benig gezicht zit op een krukje bij een racefiets op zijn kop. Hij is met de ketting bezig. De muren zijn ook volledig bedekt met foto’s. De meeste komen uit de printer, maar achterin hangt een schitterend portret van John Coltrane in zwart-wit, een staaltje ouderwets donkere-kamerwerk.

En dan: Muhammad Ali in ongewone poses: ongedwongen, naturel alsof het hem niet kon schelen dat een vriend een kiekje nam – niet zijn typerende boze, zelfverzekerde, ‘I’m the greatest’-houding. Ali onwenning op een paard, Ali hakt met een bijl in een boom, Ali aan het sparren op straat en relaxed leunend tegen het touw in een oefenring.

‘Uw foto’s?’, vraag ik, hoewel dat duidelijk is. ‘Ja. Waar kom je vandaan?’ vraagt de oude fotograaf. ‘Amsterdam? Kijk het heeft zo moeten zijn.’ Hij geeft me een kaart met een foto van Ali in de ring tijdens een training: Alex Harsley heeft een expositie bij de Torch Gallery in Amsterdam, valt erop te lezen. ‘The comeback of Muhammad Ali’.

Op pad op de fiets
Zo gaat het hier al sinds ik hier kwam in 1972′, zegt Harsley: ‘Allerlei mensen vallen hier binnen en dan gebeurt er iets.’ ‘Ik zou vandaag op pad gaan op de fiets. De George Washington Bridge over. Zo maak ik meestal mijn foto’s. Maar de ketting brak, daarom trof je me hier nog.’

Alex Harsley © James Maher
Alex Harsley © James Maher

Hij begint te vertellen wie er nog meer binnen zijn gelopen in zijn 4th Street Photo Gallery, heen en weer springend door de tijd. Net nog een Ghanese studente, die niet wist wat ze aan moest met haar leven en die hij de wijze raad had gegeven: ‘Doe alleen waarvan je het gevoel hebt dat je het echt móet doen.’

Hij duikt in het verleden: ‘Robert Frank kwam hier vaak in jaren zeventig. Hij wilde zich van kant maken. Wij, zijn vrienden, weerhielden hem ervan. Jean Michel Basquiat kwam hier ook om te kleppen als hij in de put zat.’ Aan de muur hangt een schitterend portret van de schilder.

Bij een foto van een jonge gast in een slee van een auto, type maffia-beeld, zegt Harsley: ‘Dit is mijn buurjongen, die was een gangster. Een week nadat ik deze foto had genomen is hij doodgeschoten, hier om de hoek.’

‘Ik ben hier al zo lang, veertig jaar. Ik heb alles gezien, iedereen in de buurt kent me. Ik fotografeer ze zonder problemen, als bekende. Hier de Hell’s Angels. En die jochies op die foto: zijn allemaal het verkeerde pad op gegaan, geen big time gangsters hoor. Velen zitten nu in de gevangenis.’

Blik fietsolie
Ik ben eigenlijk op weg naar een afspraak met een Nigeriaanse docent journalistiek aan de New York University; ik moet Harsley onderbreken. Ik zeg dat ik over een uur zal terugkomen. Ruim een uur later is de fotograaf de betonnen vloer aan het deppen met oude kranten. ‘Ik heb het blik met fietsolie omgeschopt.’

We gaan zitten in het ‘atelier’, de ‘galerie’, wat is het eigenlijk. Erachter zit nog een hok met een tafeltje en een computer. Daar staan ook ingelijste werken. ‘Die houd ik hier een beetje uit het zicht. Er verdwenen foto’s, daarom ben ik printerafdrukken gaan ophangen.’

Zullen we bij het begin beginnen, stel ik voor.

‘Ik kwam in ’48 naar New York, uit South Carolina. Daar ben ik geboren in 1938. Geboren in een gat in de tijd, noem ik het. Midden in de crisis na de crash van Wall Street, de Tweede Wereldoorlog, het zoeken naar een atoombom. Als kind plukte ik katoen. In ’44 zag ik op een dag twee enorme explosies in de verte, in New Mexico. Ik heb het echt gezien!’

‘Wij kinderen werden aan ons lot over gelaten. We leerden overleven. We stonden er alleen voor, onze ouders hadden wat anders hun hoofd dan een fijn, beschermd gezinnetje. Vaders waren naar de oorlog, Europa, later Korea. Moeders werkten in de wapenindustrie. Ik maakte mijn eigen speelgoed maar.’

Na de verhuizing met het gezin naar New York, kreeg de jonge Harsley een baantje als fotograaf bij de gemeente. Hij moest allerlei dingen voor het archief vastleggen. Zo rolde hij er toevallig in. Dankzij een programma om zwarte jongeren aan een baan te helpen, zegt hij. Hij was goed in het vak en kreeg een vaste positie bij justitie, het openbaar ministerie in de staat New York, als fotograaf.

Toen kwam de dienstplicht. ‘Ik moest me onderwerpen aan het ergste systeem ter wereld. Ik moest mij stil houden, contact uit de weg gaan. Ik wilde wel een cursus voor legerfotograaf volgen, maar de commandant zei: ik heb wat anders voor je in die richting, een opleiding ‘omgaan met chemische stoffen’. Een laboratortium in Alabama. In die tijd wilde geen enkele zwarte naar Alabama, geloof mij maar! De Ku Klux Klan lynchte er zwarten. Maar wat moest ik?

Chemische wapens
‘Het bleek een laboratorium voor chemische wapens! Officieel om die te helpen bestrijden en de bevolking te kunnen beschermen. Ik hield me koest en heb wel veel geleerd.’

Terug uit Alabama in New York ging hij een deel van die kennis gebruiken bij kleurenfotografie en bij manipulatie van foto’s met chemische middelen in de kunst. Hij werd een van de eerste kleurendrukkers in New York, een meesterdrukker met een eigen kleurendruklab voor fotografen, reclamebureaus en kunstenaars.

Hij bleef ook zelf fotograferen, meestal in opdracht voor tijdschriften. Zo kwamen in de jaren zestig de series over jazz-musici en begin 1972 over Muhammad Ali tot stand. Niet zijn eigen projecten, zegt hij, en hij heeft later nooit meer iets met die jazz-musici gedaan, of met boksers. Zijn eigen werk was op straat, daarvoor was weinig belangstelling bij de opdrachtgevers. Ja, wel bij collega’s.

Hij verdiende zijn geld met drukken en opdrachten om performances op film vast te leggen, dus hij hoefde geen commerciële fotografie te doen als hij geen zin had. Meestal had hij die niet.

Ook nu timmert hij niet aan de weg. Om de zoveel tijd worden zijn foto’s geëxposeerd en verkocht in de June Kelly Gallery, 5.000 dollar voor originelen, dan kan hij weer een tijdje voort. Twee jaar geleden had die galerie in Manhattan een overzichtstentoonstelling van vijftig jaar foto’s van Harsley.

Voor de deur staat een vintage Amerikaanse auto, een Dodge Dart gekocht in 1974: ‘Die heb ik al zó vaak verhuurd als prop in films en op kunstvideo’s.’

Gettofoto’s
Huur voor dit pand betaalt hij niet. Hoe dat komt, is een heel verhaal. Hij wilde in 1971-72 een eigen expositieruimte, voor hemzelf en zijn vrienden. Hij had in 1970 een club opgericht: ‘Minority Photographers, Inc’. Deze wijk, de East Village, was toen een no-go area. ‘De misdaadbenden waren hier de baas. Niemand nam de moeite de politie te bellen als er wat gebeurde. Hele gebouwen stortten gewoon in van ellende.’ Hij wijst op een paar foto’s uit die tijd aan de wand: gettofoto’s.

‘Ik ging drie weken achter elkaar elke dag op het gemeentehuis zitten, tot ze me zo zat waren dat ze me deze ruimte toewezen. Ik ben een jaar bezig geweest om alle drek op de vloer te verwijderen en de boel op te knappen. Die ambtenaren wisten niet ze me zo buiten een psychiatrische instelling hielden, het was een uitweg voor mij; het gaf me weer richting in mijn leven.

‘Ik organiseerde shows voor kunstenaars uit allerlei delen van de wereld hier. Er was een Japanse artiest die iets met bondage deed, die bond modellen helemaal vast in touw, beautiful stuff. Maar voor ik het wist werd er tegen mijn deur geschopt: ‘Vrouwenhater!’ Ha, ik gaf niet toe, maar het duurde een tijdje voor die vrouwen weer terugkwamen.’

‘Het werd hier een ontmoetingsplaats, spiritueel zaten we op een lijn, we groeiden uit tot een artistieke clique. Met botsende ego’s en lekkere ruzies. Sommigen zijn heel rijk geworden; een vriend van me heeft 8 miljoen nu. David Hammons werd ook miljonair. Anderen braken niet door. Zo gaat dat.

Videoverslagen
Ikzelf zit er zo tussenin. Ik weet dat er betere fotografen zijn dan ik, dus ik heb me meer gericht op het afdrukken en de video’s maken. Als vrienden een performance uitvoerden, huurden ze mij in voor de video. Daar aan de muur hangt een foto die hoort bij een van de eerste videoverslagen: David Hammons schopt een emmer door de straat vooruit. Het kunstwerk bestaat uit de reacties van de omstanders.

Hij is helemaal overgegaan op video toen hij last kreeg van het werken met al die giftige chemicaliën in de beeldbewerking, doelbewuste vervorming van foto’s. Hij laat zijn lievelingsfoto zien, een abstract werk waarvan een bijzondere fascinatie uitgaat. ‘Opeens heb je dan zoiets, bijzonder. Maar echt mijn stijl is het niet. Mijn hart ligt op de straat.’

Hij heeft de buurt zien veranderen. De gentrification heeft toegeslagen de afgelopen tien, vijftien jaar. ‘Vroeger zag je hier alleen maar zwarte gezichten, nu ben ik zo’n beetje de enige! De misdaad is aangepakt, de benden zijn verjaagd. De prijzen zijn omhoog geschoten. Het is dat ik ooit het levenslang gebruik van dit pand heb gekregen dat ik hier nog zit. Ze proberen me wel weg te krijgen hoor, de rijke buren. Die willen niet zo’n zwarte bohemien in de straat.  Maar ik zit er nog.’

In het achterkamertje heeft hij een computertafel met een oude computer, een kast van een ding. Windows XP erop. Hij kan op het beeldscherm van een jaar of tien oud zijn kunstvideo’s laten zien. Maar de kwaliteit is te slecht om er veel over te zeggen. Hij zet oud werk over op de harde schijf, foto’s en films. Een gigantisch karwei, waar hij zich slechts sporadisch toe kan zetten.

Emmer van David Hammons
Hij zoekt en vindt een oud filmpje van de emmer-voortschop-performance van David Hammons. ‘Kijk, ik zocht omstanders met de camera.’

In deze digitale tijd zien we ‘het einde van de fotografische processen’, zegt Harsley. ‘Het is net als met de transistorradio, een tijdlang domineert zoiets het dagelijks leven en dan opeens is het achterhaald. We gaven de geheimen van onze donkere kamers aan elkaar door, spannend. Die geheimen bestaan niet meer. Die oude fotografie is als een verlaten wildernis, een waste land.’

Aan het begin van ons gesprek had hij al gewezen op een foto met een straatbeeld aan de muur. ‘Deze foto heb ik gisteren gemaakt, toen ik aan het rondfietsen was. Weet je waarmee? Met mijn telefoon! Zo’n scherpe, goede foto, gewoon in een oogwenk gemaakt met een mobieltje. Dat is toch ongelooflijk.’

Je hele leven lang met chemicaliën in de weer voor de beste effecten in de fotografie en dan deze constatering aan het eind van de rit. Harsley ziet er de humor wel van in.

——

Terug in Amsterdam ga ik langs bij Torch Gallery om de tentoonstelling ‘The comeback of Muhammad Ali’, te zien, nog net op tijd voor de sluiting. Intrigerende beelden. Harsley had verteld dat hij een tijdje had opgetrokken met Ali, toen die werkte aan zijn comeback tegen Joe Frazier, nadat hij jaren niet had mogen vechten omdat hij militaire dienst had geweigerd: hij wilde niet vechten tegen Vietnamezen. Het was een opdracht voor een magazine. Ali was een geschikte kerel, was Harsleys ervaring, die zich door hem ongestoord liet fotograferen en ook best een beetje wilde poseren.

Harsley zegt het niet met zoveel woorden, maar dat hij een van de weinig zwarte prof-fotografen was zal Ali ook op zijn gemak hebben gesteld. Ali verloor van Frazier (hij vond dat hij er door de blanke jury was ingeluisd) en nam pas in 1974 revanche. Op een van de foto’s kijkt Ali in de oefenring geamuseerd naar beneden naar een man met zonnebril en sikje en een open mond: dat lijkt Dizzy Gillespie wel, de jazz-trompettist en mede-uitvinder van de bebop. En dat is hem ook: ‘Dizzy trying to steal the show’ gaf Harsely deze foto als titel mee. Jazz en boksen in één foto is bijzonder en het toont ook hoe populair Ali was in de wereld van zwarte kunstenaars in die tijd van zwarte emancipatiestrijd.

• Over de expositie van Alex Harsley in Torch Gallery, zijn Nederlandse agent: The comeback of Muhammad Ali

• In New York is het werk van Alex Harsley te zien en te koop bij June Kelly Gallery


Wim Bossema is eindredacteur bij de Volkskrant en schrijft daarvoor onder meer zijn Afrika-blog