Invloed particuliere fotografieverzamelaars groeit.

Twee grote aankopen van fotografieverzamelingen door belangrijke musea maken duidelijk dat de invloed van particuliere verzamelaars groeiende is. Dat is de conclusie van Philip Gefter in de New York Times van afgelopen zondag. Dit zijn enige hoofdpunten uit zijn betoog.
Het Metropolitan Museum kocht afgelopen jaar de 8500 foto’s grote Gilman Paper Company collectie, die als de belangrijkste particuliere collectie van dat moment werd gezien. Malcolm Daniel, de fotografiecurator beschrijft het als de belangrijkste aankoop voor zijn afdeling in de geschiedenis van dit New Yorkse museum. Daniel geeft aan dat ze al vijftien jaar op deze transactie gefocust waren.
Het Museum of Modern Art kocht in 2001 de Thomas Walther collectie met vele hoogtepunten uit het fotografisch modernisme. Curator Peter Galessi stelt dat deze collectie het belang van de periode aangeeft en hem en zijn collega’s tegelijkertijd aanmoedigt de geschiedenis ervan te herschrijven.

Er blijken meer van dergelijke grote aankopen te zijn geweest, die aangeven dat het invloed van de smaak van de particuliere verzamelaar groeiende is in wat ooit autonome instituten leken, waarin de curatoren de beslissingen namen over wat van belang is om te verzamelen en wat niet.

Het medium blijft nieuwe ondernemende verzamelaars aantrekken. Wanneer hun collecties groeien ontstaan er vaak banden met musea. De collectioneurs worden steeds vaker om bruiklenen gevraagd. Het belangrijkste genre uit de Daniel Cowin collectie, beelden uit de geschiedenis van African-Americans, werden integraal geëxposeerd in het International Center of Photography. Cowin was als trustee verbonden aan dit instituut en had zijn collectie aan de instelling beloofd. Na de dood van Cowin in 1992 moest het ICP daarover onderhandelen met de nabestaanden. Dat overleg is nog niet afgerond.

Het zelfbewustzijn van de verzamelaars groeit. De collectioneur Sack heeft banden met het San Francisco Museum of Modern Art en droeg een deel van zijn verzameling aan het museum over, onder de voorwaarde dat er continue tien meter museumwand beschikbaar is, waar foto’s uit die verzameling worden getoond.

Sam Wagstaff, een kunsthistoricus die werkzaam was als curator, begon in de zeventiger jaren fotografie te collectioneren. Zijn aanpak is legendarisch onder fotografieverzamelaars. Met veel smaak en kennis, maar volstrekt tegen de heersende opvattingen van de musea in, bracht hij 2500 foto’s samen. Men verwachtte dat hij zijn collectie aan een bevriend instituut zou schenken, maar in 1984 verkocht hij zijn verzameling voor vijf miljoen dollar aan het Getty Institute.
Die dubbele eigenzinnigheid betekende een breuk in de opvattingen onder verzamelaars.

Sheik Saud Al-Thani uit Qatar betaalde in 1999 840.370 dollar voor een zeegezicht van Gustave le Gray. In 2000 kocht hij voor 15 miljoen dollar 136 vintages, waaronder hoogtepunten uit het oeuvre van Man Ray en Alfred Stieglitz. Zijn diepe portemonnee heeft voor onrust op de markt gezorgd. Inmiddels heeft de sheik de architect Santiago Calatrava opdracht gegeven een fotografiemuseum voor Quatar te ontwerpen.

Thomas Walther, wiens collectie door het Moma is aangekocht, begon eind zeventiger jaren te verzamelen. Hij herinnert zich dat er toen nog maar weinig belangstelling was voor het verzamelen van fotografie. Slechts een kleine groep curatoren, handelaars en verzamelaars zag het belang ervan in. Walther betaalde in die tijd zevenduizend dollar voor een goede afdruk van Man Ray. Die prijs zou je nu met een factor vijftig moeten vermenigvuldigen.

Edwynn Houk, eigenaar van de gelijknamige galerie in Manhattan, verkocht tot voor kort alleen aan fotografieverzamelaars. Hij stelt vast dat allerlei kunstverzamelaars nu ook fotografie gaan aanschaffen. Dat wordt meer en meer de norm.

• Lees het hele betoog van Philip Gefter in The New York Times: What 8,500 Pictures Are Worth