Niet de amateur maar de prof is waarden-maker

Tegelijk met een kleine expositie die Hans Aarsman samenstelde over het fotoalbum (niet van het fotoalbum – typerend voor het discours over de amateur in de fotografie) in het gebouw van het Fonds voor de Beeldende Kunsten aan de Brouwersgracht, verscheen een boekje over de rol van die amateur binnen het domein van de hedendaagse kunsten: De waarde van de amateur, geschreven door kunsthistorica Jorinde Seijdel. Veel daarin komt me bekend voor. Wat kanttekeningen.


Het internet is een enorme vergaarbak van informatie geworden. Leuk om in rond te dwalen, maar als je werkelijk iets zoekt moet er eerst vaak grote hoeveelheden onzin doorgespit. Het is niet ondenkbaar dat deze groeiende berg bijdraagt tot steeds sneller en onzorgvuldiger consumeren. Dan bestaat de kans dat het overgrote deel van het web meehelpt aan populisme, oneliner-politiek en hap snap informatie. ‘Bladwijzers’ is maar een beperkte functie om daar enig persoonlijke structuur in aan te brengen.

Het is waar dat de amateur in zijn onbevangenheid dingen kan laten zien die de prof ontgaan waren. De belangstelling van prof voor amateur is geen hype van vandaag of gisteren. Mijn eigen werk heeft er altijd dicht tegenaan gelegen. Wel heb ik de behoefte gehouden ‘zelf te produceren’; wat overigens ook bij Hans Aarsman zo is, gezien de uitingen van zijn zoektocht naar ‘het zuivere beeld’, zoals deze tentoonstelling. Vaak ontstaat professie wanneer de omgeving niet langer te bieden heeft wat men zoekt, men zelf gaat maken wat gemist word. (Vrij naar Walter Benjamin.)
Wordt de amateur nu opnieuw in het zadel gehesen? Nee, haar waarde werd nooit ontkend. ‘De amateur herinnert de kunstenaar haar eigen amateuristische oorsprong, aan een leegte waarin alles nog open lag’. Dat is waar, maar dat die ‘amateur in zijn zuivere vorm aan het verdwijnen is’ (beiden Jorinde Seijdel pag. 64) lijkt me discutabel. Die is er namelijk nooit geweest of zal er altijd blijven.

Het grote verschil tussen de prof en amateur of pro-sumer is dat de prof met rede kiest, de amateur verzamelt wat hem voor de voeten komt. Het eindeloos doorspitten van andermans werk levert niet automatisch een professionele status op, wel het voortdurend evalueren van het eigen werk. De prof leert van eigen en andermans werk; daar kan de reflex-uiting van een amateur even goed dienst doen als dat van een collega. Wat de één ontgaat zal voor de ander basis van z’n professie zijn. Patti Smith geeft in de documentaire Dream of Life een voorbeeld. Ze zegt dat er in al het werk van Picasso geen enkele ‘drip’ te vinden is, behalve aan de bek van het paard op de Guernica. ‘Daarop heeft Pollock een heel nieuw oeuvre gebouwd.’ Zo kan een detail in het oeuvre van de één voor de ander een nieuwe wereld betekenen. Dat is niet het privilege van de prof maar ook die van enthousiastelingen, liefhebbende amateurs, proto-profs. Een deelverzameling wordt afgesplitst en groeit uit tot een nieuwe tot ook daar het enthousiasme vervaagd en de wens tot een nieuwe deelverzameling, of andere richting, zich opdringt. Het is de rede, al is dat soms in de eigen kleine wereld, waarmee iemand zich tot (semi-)prof ontwikkelt.

We mogen toch hopen dat de waarden in het werk van de prof in geconcentreerder vorm voorkomt dan bij de amateur of pro-sumer. Dat het, profs eigen, ‘gewroet in de eigen ziel’ (zoals Connie Palmen het noemt) zich op de één of andere manier zal uitbetalen? De liefhebber is na zijn pensioen zelden in staat de draad weer op te pakken, hij heeft teveel tijd verloren.
Aarsman en Kessels hebben zich tot prof in de amateur- en triviale fotografie ontwikkeld. Dat is niet anders dan veel kunstenaars doen die zich in primitieve kunsten verdiepen. Zolang de rede/het gewroet er buiten blijft, levert het weinig meer op dan een postzegelverzameling. (Daarom heb ik iets tegen die Blurb-mania bij sommige profs. Laagdrempeligheid en oplage maken deze boeken tot fotoalbums eerder dan fotoboeken. Misschien een idee voor Hans Aarsman die te verzamelen; de gelimiteerde oplagen zullen vermoedelijk vaak tot waardeverhogingen leiden.)

Het overgrote deel van de moderne media-gebruikers, pro-sumers, is helemaal niet geïnteresseerd in een intellectuele discours over wat zij doen. Het zijn de profs die waarden toekennen aan het werk van de amateur, daarvoor niet gemaakt, meestal multi-interpretabel en nogal eens van haar context losgezongen; de oorspronkelijke makers soms zelfs anoniem. ‘It’s all in the eye of the beholder.’ De amateur met belangstelling voor ‘kiekjes’ moet ik nog tegenkomen. Dat zijn ook niet de kopers van ‘Usefull Photography’ of de verzamel-boekjes van Erik Kessels. De prof die zich het idioom van de amateur weet aan te meten wordt meteen onzichtbaar. ‘De authenticiteit en waarheid van de amateur zijn authentiek bij de amateur en zullen voor de professionele kunstenaar daarom altijd een intrigerende mythe blijven.’ (Jorinde Seijdel, pag. 54-55) Inderdaad.

Een bezwaar dat wel tegen het werk van de prof gemaakt wordt bestaat uit het raamwerk, de eigen stijl, waardoor het de gemakkelijk doordringbare authenticiteit van dat van de amateur mist, het de interpretatie bemoeilijkt en zo waarheden verbergt i.p.v. openbaart. Maar die moeilijk bevochten eigenheid hoeft voor geïnteresseerden geen belemmering te zijn. De eigen stijl is altijd te herleiden tot de amateuristische oorsprong. Daar begint iedereen, daar worstelen studenten; de hele (deel)geschiedenis moet afgegraasd om bij het eigen verhaal te komen; het werk van de amateur/de primitief betekend vaak een link naar de eigen tijd.
Desinteresse in het werk van de (semi-)prof is de reactie van iemand die geen zin (meer) heeft om zich in de geschapen werelden te verdiepen (misschien te saai geworden; ‘wéér dát verhaal’). Dan liever een eigen wereld te destilleren uit anoniem en multi-interpretabel werk aan de randen van het beschikbare. Het zoeken op het web naar informatie dat door het onzorgvuldig doorspitten van velen over het hoofd werd gezien is geen amateuristische aangelegenheid.

Een vraag die zich aandient is in hoeverre pro-sumers zullen blijven produceren wanneer zij daartoe niet door de moderne media worden aangezet, want het zijn deze media die van de productie een openbare constante maken; de pro-sumer beseft ook hier vaak niet wat hij doet. De prof produceert uit noodzaak om een wereld te openbaren, de amateur legt vast om enig houvast in zijn leven, niet om de kunst of de verzameling maar om de herinnering. Daar is alles van waarde. Het feit dat dit wordt samengevoegd zegt niets over een status. Dagboek of fotoalbum waren niet het doel, maar ontstonden toen informatie en beeld eindeloos rondslingerden en als we het toch samenvoegen, dan liever in een orde. Daarom mogen profs best een voorbeeld stellen m.b.t. het op het web dumpen van hun werk. Eén van zijn eigenschappen is het kunnen selecteren van werk met betekenis, hij heeft immers iets te verkondigen?

De interesse voor het door de nieuwe media geïnitieerde werk van de pro-sumer zal overwaaien zodra zij genoeg is uitgemolken, hooguit nog lang doorzeuren in een grote middengroep. Herkenning en alom vertegenwoordiging zijn dodelijk voor magie. Het exploiteren van de randgebieden zal voor de kunstenaar altijd een bron blijven. Ook in de muziekcultuur zien we steeds dat teruggrijpen naar andere en oudere genres, waardoor allerhande interessante hybride vormen ontstaan. De prof zoekt zijn inspiratie overal – dat het resultaat daarvan daarna wordt overgenomen door anderen die er handel en aandacht in zien is slechts een stap in de normale ontwikkeling van ontdekking tot gemeengoed. Nieuwe kunstenaars hebben dan al lang andere bronnen gedetecteerd.

—-

De waarde van de amateur
auteur: Jorinde Seijdel
uitgave: Fonds voor de Beeldende Kunsten
Vormgeving en Bouwkunst – essay 004
Prijs €15,-
Te bestellen via post@fondsbkvb.nl
of via de boekhandel

Fonds BKVB: tentoonstelling Het democratische foto-album

Theo NIekus, straatfotograaf