Questioning History op papier

Bij de opening van de tentoonstelling Questioning History is ook de gelijknamige essaybundel verschenen. De verhalen zijn afkomstig van samenstellers en deelnemers aan deze expo. Daarnaast vinden wij bijdragen van enige geïnviteerde historici, schrijvers en beeldend kunstenaars.
De samenstellers Frank van der Stok, Frits Gierstberg en Flip Bool stellen in de inleiding vast dat de interesse voor geschiedenis groeit, zowel bij het publiek als bij ‘visual artists’. Omdat ons historisch bewustzijn meer en meer wordt bepaald door informatie verkregen door de visuele massamedia, zijn kunstenaars geinteresseerd geraakt in de wijze waarop de geschiedenis wordt gerepresenteerd.

Het merendeel van de 18 essays zijn speciaal voor dit boek geschreven. De redactie heeft geen overzicht willen maken van de vele visies die er over dit onderwerp bestaan. De materie wordt daarvoor te complex geacht en daarnaast lijken de ontwikkelingen in dit veld nog te jong voor een afdoende samenvatting. Het boek moet wel een bijdrage aan de discussie leveren en daarom zijn een aantal uiteenlopende methoden opgenomen. Sommige auteurs richten zich op een persoonlijk historisch thema, zonder dat noodzakelijkerwijs in een grotere (historische) context te plaatsen. Anderen houden zich nadrukkelijk bezig met het theoretische raamwerk van dit boek: zij onderzoeken de kunstmatige, politiek gekleurde weergave, waarmee de media ons historisch bewustzijn beinvloeden. De reactie van visuele kunstenaars is het onderwerp van een zevental essays.

Deze publicatie ontstond uit een reeks jaarlijkse lezingen onder de noemer The Past in the Present, een initiatief van het Nederlands Fotoarchief, dat nu deel uitmaakt van het Nederlands Fotomuseum. In eerste instantie richtte dit project zich vooral op de discussie over de betekenis van archiefbeelden en ‘found footage’. Later zijn binnen dit kader tentoonstellingen, publicaties en leergangen gerealiseerd.

Het boek is een initiatief van twee Nederlandse instellingen en wordt mede mogelijk gemaakt door subsidies van twee Nederlandse fondsen. Desondanks verschijnt het alleen in een Engelse editie. Op verzoek van de Photoq-redactie vindt u hieronder het verhaal Reservoir, de bijdrage van Nickel van Duijvenboden. Het is waarschijnlijk de enige tekst uit Questioning History die in het publieke domein in het Nederlands beschikbaar is.

Questioning History _Imagining the Past in Contemporary Art
redactie: Frank van der Stok, Frits Gierstberg en Flip Bool. Met bijdragen van Jennifer Allen, Maria Barnas, Flip Bool, Matthew Buckingham, Peter Delpeut, Nickel van Duijvenboden, Zoran Eri, Frits Gierstberg, Arnoud Holleman, Vid Ingelevics, Joachim Koester, Bianca Stigter, Frank van der Stok, David Levi Strauss, Jan Verwoert, Frank van Vree and Val Williams.
paperback, 14,5 x 22,8 cm, 180 pagina’s, met 17 illustraties
uitgever: NAi Publishers
prijs: 23,50 euro

Ik heb de indruk dat de beelden die ons heden
ten dage omringen totaal versleten zijn; ze
zijn misbruikt en nutteloos en uitgeput.

Het gebrek aan adequaat beeldmateriaal is
een gevaar (…). Het is een even ernstig defect
als geen geheugen hebben.

Als we geen adequate beelden ontwikkelen,
zullen we uitsterven als dinosaurussen.

Werner Herzog

Reservoir
Nickel van Duijvenboden

Toen hij de stofwolk aan de horizon voor het eerst opmerkte, vroeg Hauser zich af of er een moment was geweest waarop hij het doorbreken van de stofvrije lucht had kunnen waarnemen. Was het een echt ogenblik, of was het een langzame overgang waarbij je je alleen met terugwerkende kracht realiseerde dat het al was begonnen? Hijzelf had het over het hoofd gezien, het drong pas tot hem door toen het in volle gang was. Maar het idee dat de wereld pas begon bij zijn waarneming, overtuigde hem niet. Hij kon zich ook voorstellen dat de wereld begon bij de mogelijkheid. Als je maar scherp genoeg oplette, kon je dingen zien ontstaan.

Hij zat onderuitgezakt op een stretcher van wit kunststof, omgeven door een zandlandschap. Naast hem, op een tafeltje, stond een bolvormige beker met op de bodem het ingeklonken residu van de thee die hij al enige tijd geleden had opgedronken. Maté. Het had hem helder van geest gemaakt. Hij keek naar het groeien van de stofwolk. Het verschijnsel ging gepaard met een zacht suizen dat steeds luider werd. Terwijl hij overeind kwam, zag hij aan de voet van de kolom een zilvergrijze bestelwagen die met een bocht het terrein opdraaide. Terwijl hij over het pad hobbelde, danste de reflectie van de zon over de carrosserie. De auto kwam tot stilstand met het geluid van steengruis onder de banden, ver genoeg bij hem vandaan om het verpulveren met een vertraging te horen. Een schuifdeur ging open. Drie mannen stapten uit.

De kleinste van hen was de enige wiens ogen schuilgingen achter twee donkere glazen, die door een glinsterend montuur op hun plek werden gehouden. Even dacht Hauser dat de man blind was. Dat hij kon zien sprak uit een handeling die zich steeds herhaalde: hij bracht een conusvormig voorwerp naar zijn oog en hield daarbij de pas in. Bovendien liep hij resoluut voor de twee anderen uit. Ze volgden in grote lijnen zijn voorbeeld wat betreft bewegingen, maar hun formatie werd verstoord zodra de man met de zoeker weer een onverwachte wending maakte. Zonder dat duidelijk was geworden dat de man hem had opgemerkt, kwam hij naderbij, de twee anderen in zijn kielzog.
‘U hoort bij de loods?’
‘Ik ben de opzichter.’
‘Is er iets daarbinnen?’
‘Dat ligt eraan.’
‘Ik heb een leeg gebouw nodig. Men zei dat hier een loods was die leegstaat.’ De man klopte zich met zijn vingertoppen op het borstbeen. ‘Ik ben regisseur. Dat daar zijn de scenarist en de cameraman.’ Pas daarna stak hij zijn hand uit. ‘Hertog.’
‘Hauser.’
Hij ging de mannen voor naar een deur aan de zijkant van de loods en haalde zijn sleutelbos tevoorschijn. Zwijgend opende hij het slot en hield de deur open, zonder de drempel te overschrijden.
‘Het volstaat,’ zei de regisseur zonder enige aarzeling. Hij stak zijn hand op in de richting van de wagen.

Op de grond lag een man. Een jongen van nog geen tien zat over hem heen gebogen. De regisseur zat aan een lange tafel bestaande uit een plaat hout op schragen. Zijn hoofd steunde op zijn armen. Doordat de schragen ver uit elkaar waren geplaatst, boog het blad door onder de plek waar zijn ellebogen het hout raakten. De scenarist en de cameraman stonden bij hem in de buurt; even verderop de mensen die aan Hauser waren voorgesteld als geluidsman en assistenten. Allen keken naar de twee acteurs op de grond. Geen van hen beschikte over de apparatuur die bij het maken van een film hoorde, maar Hauser stelde geen vragen.

De scenarist fluisterde iets in het oor van de regisseur. Deze knikte en wendde zich vervolgens tot de acteurs: ‘Minder sentiment. Minimaal. Jullie zijn alleen. Er is niemand tot wie je je hoeft te verhouden. Hou het inwendig. Duidelijk? Actie.’
Er viel een lange stilte waarin Hauser niet in staat was vast te stellen of de scène al begonnen was. De jongen keek onderzoekend naar de man op de grond. De man had een deken om zijn bovenlichaam geslagen.
‘Weet je nog, vader, die blinde langs de weg?’ zei de jongen ineens.
‘Ja. Ik weet het nog,’ antwoordde de man.
‘Denk je dat het goed met hem gaat?’
‘Ja. Ik denk dat het goed met hem gaat.’
‘Denk je dat hij de weg kwijt was?’
‘Nee. Ik denk niet dat hij de weg kwijt was.’
‘Ik ben bang dat ik straks ook de weg kwijt raak.’
‘Je raakt de weg niet kwijt.’
Er viel een pauze. De jongen keek op. ‘Ik ben het kwijt.’
De regisseur veerde op. ‘We zitten er middenin, verdomme! Maar ik moet straks alleen door. Ja? Inleven, dan gaat het vanzelf. Jij bént die jongen. Beginnen bij Je raakt de weg niet kwijt. Actie.’
‘Je raakt de weg niet kwijt,’ zei de man weer, op exact dezelfde wijze.
‘Maar ik moet straks alleen door.’
‘Ja. Je mag hier niet blijven. Je moet door. Begrijp je dat?’
‘Hoe weet ik dan hoe dat moet?’
‘Het gaat vanzelf. Veel dingen moet je nog voor het eerst zien. Dat geeft niet. Daar gaat het niet om. Het gaat om wat je je kunt voorstellen. Binnenin je is een heel reservoir van het ongeziene. Je hoeft het niet te zien om te weten dat het bestaat. Dat is een kwestie van vertrouwen. Denk maar aan de blinde man. Die was de weg niet kwijt.’
‘Heb jij dat ook, dat reservoir?’
‘Ja. Maar dat van jou is groter. De capaciteit groeit met iedere generatie. Het mijne volstaat niet meer. Het is uitgeput. Net als ik.’
De regisseur keek naar hen met zijn gezicht half verborgen in zijn handen. Na een doodse stilte kwam hij iets omhoog uit zijn stoel en las op ongeduldige toon van een vel papier: ‘Hij sliep dicht tegen zijn vader aan die nacht en hield hem vast, maar toen hij ’s ochtends wakker werd was zijn vader koud en stijf. Enzovoorts, enzovoorts.’ Het klonk werktuiglijk, zonder verschillen in intonatie. Ten slotte maakte hij een ongeduldig handgebaar, alsof hij vooruit wilde spoelen en liet zich weer in de stoel zakken.

Hauser sloeg alles gade vanuit de deuropening. Zijn blik rustte enige tijd op het jongetje. Juist op het moment dat hij niets meer verwachtte, begon het plotseling schokschouderend te huilen, eerst geluidloos, toen met een zacht gesnik dat door de enorme loods galmde. Hauser voelde zich alsof zijn keel werd dichtgeknepen. De scène greep hem aan, maar hij kon er niet precies de vinger op leggen. Onderwijl was de scenarist naast hem komen staan.
‘Dit was een ontzettend moeilijk stuk om te schrijven,’ fluisterde hij.
Hauser vermeed het hem aan te kijken. ‘Ja?’
‘Afleiding,’ ging de scenarist door. ‘Heb ik altijd. Films kijken. Foto’s ordenen. Muziek luisteren. De krant lezen. Het is verschrikkelijk.’
Hauser knikte. Hij wist niet waar de scenarist het over had.
‘Het is de verwachting. Het moet memorabel zijn. Een nieuw beeld. Minder mag het niet zijn. Maar door de druk zoek ik steeds de weg van de minste weerstand. Zoiets als dit schrijf ik vanuit mijn ooghoeken, in een paar seconden, tussen de bedrijven door, tussen het koffie zetten en tv kijken in. Het heeft niets meer met concentratie te maken. Alleen maar met versnippering.’
‘Versnippering,’ herhaalde Hauser.
‘Ja. Als modus. In plaats van concentratie. We hebben geen adempauze meer nodig om de indrukken die op ons afkomen te verwerken. Die tijd is achter ons. De overgang van het ene in het andere is naadloos.’
De scenarist staakte zijn monoloog doordat de regisseur afgeleid achterom keek. In de stilte die volgde kon Hauser zich weer op de acteurs richten. De man was blijven liggen terwijl de jongen de donkerte van de loods inliep. Het beeld van het kind dat alleen zijn weg zocht, maakte iets in hem los dat hij niet wist weg te slikken. Het was verpletterend.

‘Stop maar,’ zei de regisseur plotseling. ‘Inpakken.’
Terwijl de hele ploeg zich langzaam in beweging zette, beende hij als eerste naar de deur. Hij viste zijn donkere bril uit zijn borstzak en schudde de poten los.
‘Dank je wel,’ mompelde hij in het voorbijgaan.
‘Dat was…’ begon Hauser, achter hem aan lopend. ‘Dat was…’
‘Dit was eenmalig,’ zei hij bruusk. ‘Ik schrap deze scène. Ik moest het zien om te weten dat het geschrapt kan worden.’
Hauser zocht de ogen van de regisseur, maar stuitte op het verduisterde glas.
‘Wat is er in de andere loods? Hiernaast.’
‘Die is in gebruik.’
‘In gebruik? Ik heb niet de indruk.’
‘Hij is bezet,’ hield Hauser vol.

De bestelwagen zette zich in beweging en begon het pad af te rijden. Hauser wachtte af of hij het moment waarop de wagen uit het zicht zou verdwijnen exact kon vaststellen, maar hij kwam tot de conclusie dat hij het zich alleen kon verbeelden. Hij pakte de theebeker van het tafeltje en liep door de zijdeur terug naar binnen. Hier en daar hadden de voetafdrukken van de mannen het zand omgeschoffeld. Vanaf de drempel waaierden ze uit in alle richtingen. Geduldig herstelde hij de golvende structuur waarin het zand op de loodsvloer gevormd was, liep verder en deed hetzelfde op de plek waar het jongetje met zijn vader in een scriptmatige slaap gelegen had. Nadat hij had vastgesteld dat de geaccidenteerde ondergrond in zijn gelijkmatigheid hersteld was, liep hij dieper de binnenruimte in, weg van het licht. Hij bewoog langzaam om zijn ogen aan de duisternis te laten wennen. Het zand drong zijn schoenen binnen terwijl hij tastend zijn weg zocht naar de deur.

Op het moment dat hij zijn hand op de klink legde, hoorde hij hoe het geluid van de naastgelegen hal zich door de kier naar buiten drong: een simultaan geraas afkomstig van duizenden servers met ingebouwde ventilatoren om het reusachtige collectieve geheugen te koelen. Hij zag op tegen de tocht die door de gangpaden naar zijn kantoortje voerde, hij wist niet waarom. Met behulp van een rekje met borstels ontdeed hij zijn voeten van zand en veegde het zorgvuldig terug door de deuropening met een bezem, als om de twee ruimtes strikt van elkaar gescheiden te houden. Daarna liep hij de betonnen vloer van de hal op, overstemd door het geraas. De atmosfeer was droog; door het onophoudelijk, richtingloos blazen van de ventilatoren schenen onzichtbare stofdeeltjes voorgoed in de lucht te blijven hangen. Hij voelde het op zijn keel slaan en doordringen tot in zijn longen, en hield zo lang als hij kon zijn adem in.

Gewoontegetrouw sloeg hij het gangpad in waarbij hij voor het eerst naar adem snakte. De servers, opgestapeld in kasten, vormden kolommen die een armlengte boven hem uitrezen. De apparaten hadden elk een individueel geluid, naar gelang de mate waarin de informatie die ze bevatten, geraadpleegd werd, en stootten een krachtige ozonlucht uit. Hij keek naar de vloer om het drukke geknipper van ledlampjes te negeren. Het gangpad telde honderden kasten, onderverdeeld in blokken door de paden die haaks op het zijne lagen, totdat het uitkwam op een blinde muur van lichtgrijze betonblokken. Hij sloeg linksaf en liep langs de muur totdat hij uitkwam bij een trap die omhoog voerde naar een hoger gelegen kantoortje met vensters aan twee kanten. De deur stond open. Hij liep door naar het kraantje in de hoek, pakte in het voorbijgaan de ketel en vulde hem. Vervolgens plaatste hij de ketel op het vuur, liet zichzelf in de stoel zakken en staarde door het raam naar de servers tot het water kookte.

Hij dacht aan de regisseur. Hij was hem gevolgd tot aan zijn wagen en had hem aangetroffen op de achterbank, ongeduldig op zijn horloge kijkend. Hun dialoog speelde zich opnieuw af in zijn hoofd.
‘Bedankt voor uw bijdrage,’ zei Hauser.
‘Mijn bijdrage?’
‘De scène.’
De regisseur keek hem argwanend aan, zijn hand aan de deur. ‘Oh, dat. Het was maar een repetitie.’
‘Dat maakt geen verschil. Dank u wel.’
‘Wat gaat u nu doen, als wij weer weg zijn?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Of u hier blijft.’
‘Natuurlijk. Ik ben hier altijd.’
‘Hoe lang doet u dit eigenlijk al?’ vroeg de regisseur.
‘Het is voor het eerst,’ antwoordde Hauser, onzeker of dat een antwoord was. ‘Daarom bedank ik u ook.’
De regisseur lachte ongelovig. ‘Man, het was maar een repetitie,’ zei hij en sloeg de schuifdeur dicht. Door het raam zag Hauser dat hij zijn hoofd schudde.

Hauser begreep hem niet. Het leek alsof de regisseur voortdurend afwegingen maakte, oordeelde, vergeleek — het ontging Hauser waarmee, met welke maatstaf, tot welke onzichtbare orde de regisseur zich verhield. Een andere wereld die hij niet kende, misschien. En een repetitie? Waarvan? Het woord veronderstelde een herhaling, een ‘echte’ handeling die nog moest plaatshebben en die níet een repetitie zou zijn. Hij begreep niet hoe de regisseur kon denken dat die kwalificatie van belang was in de loods. Daar was ieder moment een zelfstandige realiteit. Een nieuw beeld. Een surplus. Voor de loods was zelfs de regisseur een acteur.

Hij zoog de maté, die zo sterk was dat hij gronderig proefde, in kleine porties door een stalen rietje omhoog; precies zoals het gedronken moest worden. Het monterde hem op. De hal met servers was een bewustzijnskluwen, een reusachtig stel hersenen dat, als een boekhouder, een belichaming vormde van een volmaakt herinneren, maar zonder het vermogen tot creëren. Het was een gesloten systeem dat naar zichzelf verwees. Voor Hauser, die van buiten naar de eindeloze rijen kasten keek, had het iets hermetisch. Hij was dan opzichter, toegang had hij niet. Hij was slechts getuige van het stoom afblazen.

Met de beker in zijn hand liep hij terug naar de sluis en vroeg zich bij het overschrijden van de drempel af of het woord reservoir, dat in de scène door de vader gebruikt was, van toepassing kon zijn op beide ruimtes. Zijn eerste gevoel zei van wel, maar toen hij bedacht dat het reservoir een product was van een opeenstapeling van geschiedenissen, een terugblik in plaats van een belofte, aarzelde hij en sloot snel de deur als om een lek te voorkomen.