Beschaafde gedachtenwisseling in tuinzaal Foam

Er was een mooie opkomst voor het debat ‘Fluïde fotografie; beeldcultuur en beleid’ in het Amsterdamse fotografiemuseum Foam. De bijeenkomst was belegd vanwege het verschijnen van het themanummer over fotografie van ‘Boekman, tijdschrift voor kunst, cultuur en beleid, # 63’.
Uit het openingswoordje van Cas Smithuijsen, directeur van de Boekmanstichting bleek dat de datum van dit debat niet geheel toevallig was: hij legde uit dat 6 juni Boekmandag is. Emanuel Boekman (1899-1940) deed als eerste onderzoek naar de relatie tussen overheid en kunst en promoveerde op 6 juni 1939.

Anita Twaalfhoven, hoofdredacteur van Boekman, presenteerde vervolgens het themanummer met enkele uitspraken van de auteurs, waaronder Eddie Marsman die vaststelt dat de fotografie in Nederland een eilandenrijk is en samenwerking binnen deze archipel veel te weinig voorkomt. Marloes Krijnen, directeur van het Foam, die het eerste nummer in ontvangst nam, riposteerde onmiddellijk: zij prees juist de loyaliteit van haar collega’s.

Voorafgaand aan de gedachtenwisseling tussen de forumleden schetste Kitty Zijlmans, hoogleraar kunstgeschiedenis Nieuwste Tijd in Leiden haar kijk op de status van de fotografie, naar aanleiding van de vraag ‘Hoe gaan musea en beleidsmakers om met fotografie als beeldcultuur?’
Zijlmans onderscheidde drie ‘velden’: de makers, de musea en de overheid, die uiteraard elk hun eigen taken en belangen hebben. Ze stelde vast dat er sinds het stuk in NRC Handelsblad over fotografen als ‘luie schilders’ van Hans den Hartog Jager al vijf openbare debatten over fotografie zijn geweest. Ze ging kort in op de vraag wat beleid is en vatte de laatste ontwikkelingen bij musea en overheid samen. Die overheid laat zich adviseren door deskundigen in de Raad voor Cultuur. Hun zienswijze gaat in de vorm van een notitie naar de staatssecretaris, die daarop haar beleid formuleert en de beschikbare financiën verdeelt. Nu heeft die raad vastgesteld dat het onderscheid tussen low en high culture niet meer werkt. Instellingen spelen met het oog op hun subsidies in op de adviezen van de Raad voor Cultuur.

Zijlmans sprak het vermoeden uit dat visualiteit gaandeweg belangrijker is geworden dan taligheid en pleitte ervoor de fotografie ‘niet te reduceren tot kunst’, omdat het veel meer omvat. Daarom brak zij een lans voor een museum/instituut voor de ‘Geschiedenis van het zien’. Dat was een oud idee van Henri van de Waal, de Leidse hoogleraar kunstgeschiedenis die al in 1953 de aankoop van de fotocollectie Gregoire voor het Leidse Prentenkabinet realiseerde. Fotografie zou daar in al haar facetten een belangrijke plek krijgen. Kunst en wetenschap zouden er een natuurlijk verbond aangaan. Op die manier is er ruimte voor allerlei aspecten van het beeld in film, video, computeranimatie en fotografie: technisch (optica), fysiologisch/neurologisch (werking van het oog en het brein), psychologisch (waarnemingstheorieën) sociologisch (ontwikkelingen in massamedia en beeldcultuur) en kunsthistorisch (de artistieke kwaliteiten).

Gespreksleider Edie Peters prikkelde vervolgens de forumleden met de vaststelling dat het toch erg goed gaat met de fotografie in Nederland: het succes van Nederlandse fotografen in het buitenland, het groeiend aantal musea en galeries en de aanwas van verzamelaars.
Els Barents (Huis Marseille) wilde dat wel bevestigen, maar vond dat onderwijs met betrekking tot het duiden van beelden eigenlijk niet bestaat. In Engeland bijvoorbeeld is er op dat niveau wel aandacht voor de (eigen) fotografie. Zij pleitte voor fotografie-educatie vergelijkbaar met het onderwijs in literatuur.

Martin Rogge (Galerie Flatland) stelde vast dat de belangstelling voor de beeldcultuur en fotografie zich wel degelijk ontwikkeld heeft. Maar dat er binnen de gevestigde orde met enig dédain naar kunstenaars als Micha Klein en Erwin Olaf wordt gekeken, terwijl zij nu juist scholieren bereiken en tot denken aanzetten.
Margi Geerlinks (fotograaf) schatte dat haar galerie (Torch in Amsterdam) ongeveer tachtig procent aan het buitenland verkoopt. En dat de Nederlandse musea zich over het algemeen zeer behoudend opstellen. Een beeld dat door Martin Rogge werd bevestigd. Als gevolg daarvan zou veel nieuwe fotografie niet in Nederland te zien zijn.

Zijlmans is geschrokken van de clichématige inhoud van videogames en sloot zich bij Barents aan in het streven naar het leren lezen van beelden.
Ook sprekers uit de zaal gaven aan dat het vak Culturele en Kunstzinnige Vorming nog onderontwikkeld is en de plaats van fotografie daarin praktisch non-existent. Er is enige hoop dat incidentele projecten op scholen en in musea een ontwikkeling in gang zetten.

Het was de fotograaf Rob Moorees opgevallen dat ook buitenlandse fotografen theoretisch veel beter onderlegd zijn dat hun Nederlandse collega’s.

Vervolgens kwam de canon van de (Nederlandse) fotografie aan de orde.
Mede door de langdurige verbouwingen van het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum is een dergelijk overzicht van mijlpalen uit de fotografiegeschiedenis in Nederland nergens te zien. Els Barents heeft nog voorgesteld om uit de fotocollecties van deze musea tijdens de periode van de renovaties een overzichtsexpositie samen te stellen ‘voor de jeugd’.

Zijlmans reageerde op de vraag wie zo’n canon eigenlijk bepaalt. Volgens haar ontwikkelt de norm zich geleidelijk. Waarschijnlijk is er op een zeker moment dan een doorslaggevende stem en volgt bevestiging.

De discussie werd verlegd naar het thema bedrijfscollecties. Vanuit de zaal werd verteld dat bedrijven in eerste instantie verzamelen ten behoeve van hun eigen medewerkers en bezoekers. Natuurlijk profileert een bedrijf zich ook op die manier en toont haar maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het zijn vaak slechts enkele mensen binnen een bedrijf die zich sterk maken voor de collectie. Dat feit en een zekere gevoeligheid voor economisch mindere perioden maken de continuïteit van een bedrijfsverzameling onzeker. In sommige gevallen zijn ze wel innovatief en is er ruimte voor experimenten, maar net als bij musea (in binnen- en buitenland) hecht men aan status en worden er regelmatig dezelfde fotografen in de verschillende collecties opgenomen. Meer kennis van de fotografiegeschiedenis en het huidige aanbod zou die situatie kunnen verbeteren.

Aan het eind van de gedachtenwisseling vatte Edie Peters één en ander samen en pleitte voor verdergaande samenwerking.
Smithuijsen sloot af met de opmerking dat de fotografie meer werk moet maken van het bespelen van de overheid.

Han Schoonhoven

Boekman #63 kan worden besteld via www.boekman.nl. Een aantal artikelen is er als pdf te downloaden.