De oudste en de mooiste foto’s van Amsterdam

Er schijnt een tijd te zijn geweest waarin niet elk jaar een half miljard foto’s in Amsterdam werd gemaakt, ook geen paar miljoen, misschien een paar duizend En ooit is de eerste foto genomen, ergens rond 1840, maar die is zoek. De oudste foto’s van Amsterdam die bewaard zijn gebleven, hangen nu in het Stadsarchief en staan afgedrukt in een fraai en evenwichtig boek.
Tenzij je portretfotograaf was, fotografeerde je vooral voor de aardigheid, die eerste jaren van het medium. De techniek was kostbaar en tijdrovend, zodat vooral welgestelde heren met veel vrije tijd zich aan de fotografie wijdden. Portretstudio’s bleken als snel rendabel, maar met andere fotografische activiteiten dan het in opdracht afbeelden van mensen was aanvankelijk geen droog brood te verdienen. Kranten konden pas na 1880 foto’s afdrukken.

De oudste ‘straatfoto’ van Amsterdam, uit 1845, is dan ook van een oprechte amateur, de advocaat en procureur Eduard Isaac Asser. Hij trok zich weinig aan van het oordeel van de culturele elitie die in de negentiende eeuw niets moest hebben van die ‘werktuiglijk verkregen nabootsingen of afbeeldingen der Natuur’. Hij bekwaamde zich in de mogelijkheden van de prille techniek en maakte snel vorderingen. Asser kreeg kort daarop gezelschap van fanatieke liefhebbers als Jan Adriaan van Eijk (ook advodcaat) en Jacob Olie (technisch tekenaar, later directeur Eerste Ambachtsschool Amsterdam), die met ziel en zaligheid het aanzien van hun stad documenteerden.

Ondanks het dedain van de kunstlievende bovenlaag organiseerde Van Eijk al in 1855 een internationale ‘Tentoonstelling van Photographie en Héliographie’ in de kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae. Men ontdekte de kracht van de stereofotografie, de belangstelling van het publiek groeide en er ontstond warempel een bescheiden markt voor stadsgezichten. In zijn voorbeschouwing op de tweede ‘Tentoonstelling van Photographie en Héliographie’ betreurde Van Eijk het dat de meeste Nederlandse fotografen vooral portretten maakten en weinig belangstelling toonden voor de ‘heerlijke gezigten, zoowel van land als stad’. Een uitzondering vormden de acht stadsgezichten van de Britse landschapsfotograaf Benjamin Brecknell Turner, die Amsterdam in mei 1857 bezocht.

Ook Turner was officiëel amateur, want hij verdiende zijn inkomen als waskaarsenfabrikant, maar hij had zich ontwikkeld tot een begaafd fotograaf, die de techniek perfect beheerste en oorspronkelijke onderwerpen koos. Zijn aandacht ging daarbij niet uit naar de klassieke bezienswaardigheden die al veelvuldig waren gefotografeerd. ‘Turner fotografeerde Amsterdam als een aan het water ontstegen stad waar het beeld zich verdubbelt in de stille grachten.’ meldt de catalogus.

In de jaren negentig kocht het stadsarchief twee papieren negatieven van 30 bij 40 centimeter die na uitgebreid onderzoek aan Turner toegeschreven konden worden. Samen met 14 andere negatieven uit deze serie (13 uit Engeland, en 1 uit de Verenigde Staten) vormen zij het hart van de tentoonstelling. Door het licht achter de negatieven is het een waar pronkstuk en op zichzelf al voldoende reden om deze expositie te bezoeken. Daarnaast vinden we nog een groot aantal indrukwekkende foto’s, waaronder die van Pieter Oosterhuis. In 1874 kocht de gemeente vier van zijn werken aan, een moment dat het begin markeerde van de fotografieverzameling van het Stadsarchief.

De eerste foto’s van Amsterdam 1845-1875

expositie
nog tot en met 27 juni in het Stadsarchief Amsterdam, Vijzelstraat 32

publicatie
Anneke van Veen
gebonden, 28 bij 25 centimeter, 192 pagina’s, geïllustreerd met honderden beelden
uitgave: Thoth Bussum
prijs: 34,50?

Meer over tentoonstelling en boek: http://stadsarchief.amsterdam.nl

Informatie over de stadswandeling langs Turner’s foto’s: http://stadsarchief.amsterdam.nl/presentaties