Op 1 december organiseerde de jubilerende GKf (60 jaar) een debat over documentaire fotografie in een uitverkochte zaal in de Balie in Amsterdam. Een écht debat werd het niet, maar de zes sprekers gaven elk een deskundige en uitgesproken visie op het dilemma van de hedendaagse documentaire fotografie.
Aldus een verslag van het aanwezige GKf-lid Ton Hendriks:
‘Mijn reizen worden geleid door primaire emoties, zoals woede en ook nieuwsgierigheid naar gebieden waar mensonterende omstandigheden heersen’, aldus het openingsstatement van Sander Veeneman, die eerst beschreef hoe hij was veranderd van voyeur in getuige. Op een gegeven moment had een kampoudste in Goma, waar hij de vluchtelingen van de Rwandeze slachtingen fotografeerde, hem toegefluisterd: ‘Jij bent door God gestuurd.’ Vanaf dat moment wilde Veeneman alleen nog werken aan fotoboeken over armoede in de wereld. Via zijn stichting First8 stuurde hij boekjes naar George Bush en Vladimir Poetin. Hij ontving persoonlijke brieven van Tony Blair en werd uitgenodigd bij Kofi Annan.
Hannes Wallrafen stelde meteen de ontnuchterende vraag hoe Veeneman erin slaagde het cliché te vermijden. Voor Veeneman was dat geen issue; zijn foto’s van twaalf jaar geleden hebben nog dezelfde impact als toen. Daniel Koning nam hem steviger onder handen. ‘Er verandert helemaal niets met dit soort foto’s’, beet hij Veeneman toe. ‘Hoe houd je de moed erin? Moet je niet in de politiek?’ De toon was gezet en de aloude vraag werd opnieuw gesteld: ‘Kan documentaire, betrokken, sociale fotografie iets aan de wereld veranderen?”’Sander Veeneman liet zich niet uit het veld slaan. ‘Als je de hoop opgeeft, is alles voorbij. En de politiek werkt al helemaal niet.’
Helaas werd de lijn van de avond niet op deze manier voortgezet. Journalist Gerard van Westerloo, die de discussie leidde, moest immers nog vijf andere sprekers, ieder met een eigen onderwerp, aan het woord laten. En zoals vaker met inleidingen die maar tien minuten mogen duren, werden ze soms slaapverwekkend lang (maar eerlijk gezegd soms ook hilarisch) en werden ze hier en daar met te veel superlatieven opgeklopt, zodat de laatste spreker nog aan zijn inleiding moest beginnen, toen de spreektijd al bijna om was.
De bijdrage van Wies van Lotringen, redacteur bij Hollandse Hoogte, gaf een extra dimensie aan de vraag over hoe het gaat met de documentaire fotografie. ‘Goede documentaire fotografie krijg je niet gepubliceerd. De macht van de art director is groot en emotiefotografie viert hoogtij. De fotografie van nu moet lekker van kleur zijn en gemakkelijk op de bank te consumeren.’ Van Lotringen beschreef hiermee het probleem van vrijwel alle documentaire fotografen die met hun series lopen te leuren bij bladen. Ze begreep de verwarring van fotografen, maar riep hen op vooral gepassioneerd te blijven en diepgravende verhalen te blijven maken. ‘Er moeten goede concepten worden bedacht, waarbij het uitgangspunt niet mag zijn of het wel verkoopt of niet.’
Alternatieven
Mooie woorden, maar een perspectief voor een betere verspreiding van de fotografie kon ook zij niet bieden. Want het blijft toch een probleem hoe je die diepgravende en dus tijdrovende plannen zonder financiële steun moet uitvoeren. Uit de zaal kwam terecht de vraag wat Hollandse Hoogte hier zelf aan doet, waarop Van Lotringen een duidelijk antwoord schuldig moest blijven. Ze dacht even niet aan het nieuwe opdrachten-beleid van Hollandse Hoogte waardoor elk jaar een bepaald thema uitvoerig gefotografeerd kan worden. Het antwoord op de vraag naar alternatieven voor publicatie zou natuurlijk moeten liggen in opdrachten, subsidies en sponsorkanalen voor documentaire fotografie.
Op het gebied van het Nederlands landschap zijn er bijvoorbeeld wel de nodige opdrachten, zo bleek uit het verhaal van Flos Wildschut, kunsthistoricus bij de BKVB. Hij vertelde dat lokale overheden vrij veel opdrachten uitschrijven om veranderingen in het Nederlands landschap te laten vastleggen. In dit kader zou het niet gek zijn geweest als een deskundige op het gebied van subsidies iets had kunnen vertellen over de beste kanalen voor aanvragen op het gebied van documentaire fotografie.
Volgens Edie Peters, grondlegger van de drukbezochte website PhotoQ, ligt een groot deel van de problemen in de documentaire fotografie bij de fotografen zelf. De fotograaf moet niet zo navelstaarderig zijn werk bedrijven, zei hij en merkte uitdagend op: ‘De ideale fotograaf is dood, want zo valt hij niemand lastig met zijn eigendunk.’ Peters meent dat fotografen beter moeten samenwerken met anderen, niet zo autistisch moeten denken en dus geen fotoboeken moeten maken om het ego te strelen, maar om het doel (communicatie) te dienen.
Dankzij alle goede raad van mensen uit het veld, de flamboyante retoriek van Bas Vroege over de multimedia-exposities van Paradox en het cabareteske, goed getimede intermezzo van Charlotte Dumas, werd de avond een inspirerende ervaring, ondanks het uitblijven van een prikkelend debat. Je blijft als fotograaf nadenken over hoe je je eigen werk moet vormgeven, over hoe je je financieel kunt laten ondersteunen en je werk openbaarmaken. Het zijn blijvende zorgen voor de hedendaagse documentaire fotograaf. Het debat maakte vooral duidelijk dat de problemen door velen worden gezien en ervaren. Nieuwe inzichten kwamen helaas niet naar voren. Desondanks moeten fotografen vooral doorgaan met hun werk en volharden in hun ideeën. Sander Veeneman was wat mij betreft een goed voorbeeld. Over de discussie rond fotografie en engagement liet hij de zaal weten dat hij over zijn nek ging van het woord engagement. ‘Ik fotografeer gewoon omdat ik niet anders kan.’
Ton Hendriks