Het lastige begrip documentaire blijft troebel

Taco Hidde Bakker bezocht woensdag in Utrecht een discussie-avond over documentaire fotografie. Hij doet kritisch en filosofisch getint verslag. De avond is misschien niet verhelderend, maar zet Hidde Bakker wel aan tot klare woorden: ‘Qua inhoud moet de documentaire altijd in een experimentele fase verkeren.’

Onder de titel Don’t mention the D-word organiseerde FOTODOK, het voorheen nomadische ‘Space for Documentary Photography’ dat na jaren zwerven vast onderdak heeft gevonden, woensdagavond een debat over d*-fotografie. Er is veel over te doen, die inmiddels vervloekte term waarvan niemand nog weet wat die inhoudt of betekent.

Laten we er dan over proberen te spreken zonder het beestje bij de naam te noemen, zal FOTODOK gedacht hebben. Met mede-organisator AKV|St. Joost wordt er nagedacht over de invulling van een opvolger van de bundel opstellen D. nu! Hedendaagse strategieën in fotografie, film en beeldende kunst (Rotterdam 2005). Er is zoveel veranderd sinds 2005 dat het boek aan een update toe is, zo is de redenering.

Nu!
Nu kun je een boek dat nu in de titel draagt en iets probeert te melden over een actuele praktijk constant updaten. Een opvolger van D. nu! zou dan ook niet meer op papier moeten verschijnen, maar online of als app, zodat essays en statements over het medium met regelmaat geüpdate kunnen worden, mede dankzij een interactief lezerspubliek. Beschouwingen over d. nemen dan de vorm aan van een palimpsest (perkamentrol die na te zijn schoongekrabd opnieuw wordt beschreven – red). Zoiets als een maatschappelijk contract waar gezamenlijk aan gewerkt wordt en dat niet van bovenaf, soeverein gedicteerd wordt.

Als er van dergelijke bundels verwacht wordt dat ze helderheid verschaffen in een gecompliceerd, of zo je wilt troebel debat, dan belooft de avond in FOTODOK weinig goeds. Het ging er rommelig aan toe, er waren teveel sprekers en tafelheren en -dames, geen microfoon voor de ‘zaal’ (die in het onderaardse gewelvencomplex meer op een bus leek; allemaal in een lange rij achter elkaar gezeten), en een haperende techniek waardoor filmfragmenten niet werden afgespeeld.

Anderzijds past zulke rommeligheid en het appèl dat het deed op improvisatievermogen ook heel erg bij het onderwerp. Waar ging het dan over? Er zaten veel studenten in de zaal en op het podium veel mensen uit het fotografie- en kunstonderwijs. Het debat werd dan ook in hoofdzaak door die bril besproken.

Kunstenaars
Enkele makers als Joost Conijn en Marjoleine Boonstra spraken vanuit hun respectievelijke praktijkervaringen, maar zij laten er zich bepaald niet op voorstaan dat ze d.makers zijn, eerder kunstenaars. Willem Populier is ook een kunstenaar (visual artist who uses photography, aldus zijn website), maar hij verhoudt zich sterk tot het d.debat, niet in de laatste plaats omdat zijn projecten bij verscheidene Dutch Doc Awards op de longlists en shortlists prijkten. Daar werd hij enkele malen fel op aangevallen, als zou het geen ‘echte d. fotografie’ zijn. Gisteren verdedigde hij zich eloquent en met humor.

Hoe werd de opdracht om het d-woord niet te noemen dan omzeild? Werden er goede alternatieven aangedragen? Theo Baart, die overigens het d-woord ongegeneerd in de mond nam, kwam met een schijnoplossing op de proppen: schaf de term documentaire gewoon af, want het containerbegrip heeft haar relevantie verloren. Baart baseerde zich hierbij op een wel hele nauwe (en ouderwetse) invulling van het begrip, zoals gehanteerd aan de KASK in Gent (B), nl. ‘de ethiek van de non-interventie’.

Herkenbare aanwezigheid
Dit begrip van de documentaire houdt vooral verband met de school van de Cinéma vérité (ook bekend als Observational Cinema of Direct Cinema). Deze vorm van documentaire hield onder meer verband met het op de markt komen van kleine, stille en handzame filmcamera’s en draagbare geluidsapparatuur waarmee synchroon aan het beeld een geluidsspoor kon worden opgenomen. Het was een experimentele fase in de documentaire cinema, waarin grootmeesters als Jean Rouch, Michel Brault, Pierre Perrault, Albert & David Maysles en Fredrick Wiseman floreerden. Dat de non-interventie niet mogelijk is – anders kun je geen documentaire maken – beseften ze maar al te goed.

Veeleer betekent non-interventie een minimum aan herkenbare aanwezigheid. Dat betekent onder meer dat je je als documentairemaker zeer vertrouwd moet maken met de mensen die onderwerp van je documentaire worden, zodat het leven als het ware onbespied in beeld en geluid ‘gevangen’ kan worden. Dit ideaal van ‘life caught unaware’ bestond al bij Paul Strand, de grote voorganger van documentaire fotografie zoals wij die zijn gaan herkennen, met name sinds Walker Evans, die overigens een groot bewonderaar was van Strand.

Na zijn afwijzing van het volgens hem inmiddels irrelevante containerbegrip documentaire had Baart nog meer onzin in petto, namelijk dat theorie altijd na praktijk komt. De makers die maken blijkbaar gewoon en daarna komen de beschouwers met hun analyses en theorieën.

Is het met praktijk en theorie niet als met het kip-ei verhaal? In het verkeer bijvoorbeeld, een vergelijking die misschien mank gaat, laten we ook mensen niet eerst uitvogelen hoe het in de praktijk werkt voordat we ze theorie-examens afnemen. Documentaire fotografie is natuurlijk een ander verhaal, maar dat praktijk en theorie geen tegenovergestelde begrippen zijn, is voor veel mensen in de kunst- en fotografiewereld blijkbaar niet evident.

Animo
Dat er zoveel studenten aanwezig waren en verscheidene makers bereid om te vertellen en mee te discussiëren, bewijst dat er veel animo voor is. Het is te hopen dat ze ook de moeite nemen, en daar lijkt zich vooralsnog een groot gebrek te openbaren, om documentaire theorie serieus te nemen, en deze langzaam, geconcentreerd en kritisch te lezen, en in kleine werkgroepen te bespreken aan de hand van voorbeelden – documentaire films (of cruciale fragmenten daaruit), boeken, webdocumentaires, (documentatie van) tentoonstellingen enz.

Voor wie een begin wil maken wat betreft documentaire film, lees Hans Beerekamp’s handzame en toegankelijk geschreven introductie Docupedia.nl – Zekere tendensen in de Nederlandse documentaire, waarin na een kort overzicht over documentaire theorie, tien grondvormen van documentaire worden onderscheiden, met ‘last but not least’ het visuele essay. In die laatste vorm blonk Johan van der Keuken uit, ook in fotografieland geen onbekende. Helaas is deze vorm, die woensdagavond verrassenderwijs geheel niet genoemd werd, nogal onderbestudeerd en ondergewaardeerd. Van de fotoprojecten die op de shortlist van de Dutch Doc Award 2014 staan, zou men Jan Rosseels Belgische Herfst onder dit genre kunnen scharen.

Essentie
In een poging om het vage, maar mijns inziens zeer bruikbare en nog altijd relevante containerbegrip documentaire te omzeilen kwamen er niet minder vage en abstracte begrippen de ruimte in vliegen, zoals ‘echt’, ‘authentiek’, ‘de werkelijkheid’, ‘essentie’, ‘waarheid’, ‘objectief’ en ‘subjectief’. Als je in de discussie rondom dergelijke begrippen niet door goede filosofen bij de hand wordt genomen, dan verzand je al gauw – met de onvermijdelijke verzuchting: laten we het er dan maar niet over hebben. Maar ook hier geldt: levendig debat er over, inclusief alle verwarring, is relevant voor het levend houden van de documentaire traditie, die ondanks het probleem van definities van het abstracte begrip documentaire door vele mensen waargenomen is en nog steeds waar te nemen is.

Een relevant probleem tegenwoordig is hoe we onderscheid leren maken tussen wat echte documentaires zijn en wat andere vormen van non-fictie zijn. Termen als docufictie, docusoap, reality tv, pseudo-documentaire of de in de film bekende fake documentaire werden niet genoemd. Het kritiekloos toepassen van de term documentaire op van alles wat dat predikaat eigenlijk (ook zo’n lastig woord, dat wel vaak viel) niet verdiend, is mede debet aan de verwarring in het debat. Ook hier kan goede theoretische en historische vorming voorkomen dat er putten moeten worden gedempt nadat de kalveren zijn verdronken.

Hybride hypermedium
Zoals Janine Prins in haar resumé van de avond meldde, werd er ook nauwelijks gewag gemaakt van interactiviteit, van hybride vormen van documentaire maken. Het wereldwijde web en de ontwikkelingen van tablets bieden enorme kansen en een verruiming van de mogelijkheden in de combinatie van media. Bij IDFA DocLab was november jl. te zien hoe allerhande vormen – film, video, internet, audio, gaming – versmelten.

Enkele van die grote producties zijn duur om te maken, waarbij er meestal te veel geld naar programmering en design gaat en te weinig naar (voor)onderzoek. Vele van de webdocumentaires zijn inhoudelijk nogal pover.

Qua techniek verkeert het hybride hypermedium nog in de experimentele fase, zou men kunnen tegenwerpen. Qua inhoud moet de documentaire altijd in een experimentele fase verkeren, wat mij betreft, omdat het over ervaring en de artistieke vormgeving van het verslag van die ervaring gaat.

In het Engels is de etymologische verwantschap tussen de twee termen nog voelbaar: experience & experiment. Het ‘gebruik’ van media raakt tevens aan ex-istence (letterlijk: buiten (het Zijn) staan), wat aangeeft dat ‘de werkelijkheid’ altijd bemiddeld is. We zijn tegelijkertijd binnen en buiten ons bestaan en kunnen er via media in en uitgaan. De documentaire is er, in al haar verscheidenheid, en als ‘creative treatment of actuality’, in John Griersons invulling van de term, een nog altijd relevante uitdrukking van – ter leering ende vermaeck.

tacohiddebakker.com

De lezing die Willem Popelier op deze avond uitsprak is na te lezen op zijn website: Echte fotografie