Het shockeffect is gebleven

Eind april verscheen OWN, het nieuwe koffietafelboek van Erwin Olaf. Het boek was eerder gepland, maar de drukkwaliteit werd niet voldoende bevonden en dus ging het opnieuw ter perse. Het voorval past in de sfeer van bombarie waarmee Olaf en zijn werk standaard omgeven lijken te zijn. Maakt OWN zich waar?

OWN is een overzicht van Erwin Olafs werk sinds 1984, het tweede welteverstaan. Voorganger Silver uit 2003 werd samengesteld ter gelegenheid van Olafs 25-jarig jubileum als fotograaf en bijbehorende tentoonstelling in het Groninger Museum. Voor OWN is een minder duidelijke aanleiding, en zijn bovendien – vermoedelijk door het grote aantal nieuwe series sinds 2003 – lang niet alle beelden opgenomen. Het boek begint met vijf foto’s uit de recente, niet eerder gepubliceerde serie The Keyhole. Olafs vroege werk staat bol van brutale, soms choquerende beelden. Het aantal penissen is opvallend, evenals de rauwe humor, groteske figuren en attributen, en het overdadige kleurgebruik. Met de tijd is er meer verstilling in het werk geslopen, is het werk van opvallende uiterlijkheden naar introspectie verschoven. De kleuren gedempter, de emotie minder op de voorgrond, de details steeds belangrijker. The Keyhole is een logische volgende stap in dat proces.

Het interbellum van de vorige eeuw (de jaren ’20 en ’30 – tussen de twee wereldoorlogen), een tijd waarin het met name in Berlijn zinderde van het naderend onheil en de armoede, vormt het uitgangspunt voor The Keyhole. Verschillende personages zijn op de rug gezien gefotografeerd tegen een egale achtergrond van behang. Ze gaan deel uitmaken van een installatie (première in het najaar) waarbij je via een sleutelgat een film kunt bekijken waarin zij de hoofdrol spelen. Wat gaat er schuil achter gesloten deuren, welke kwellingen houden mensen voor elkaar verborgen, wie durft zijn ware kleur te bekennen? Veel wordt aan het voorstellingsvermogen van de kijker overgelaten, een trend die Olaf heeft ingezet met de serie Rain in 2004.

Suggestief is hij wel, ook in de series Hope, Grief en Fall die daar op volgden. De titels geven het eerste zetje in de beoogde richting, zijn stilering en modelkeuze het volgende. De perfecte dikke dame die een achter een half opgegeten stuk taart zit met een eenzame blik gericht op haar knieën, het magere tienermeisje dat in een klaslokaal poseert voor een affiche met de groeistadia van een foetus, grote leegte in zowel ruimtelijke als overdrachtelijke zin. Hoewel je als toeschouwer je eigen verdriet en herinneringen op de beelden kunt projecteren, is het toch vooral Olafs meesterlijke beheersing van licht, kleur en zijn regietalent, dat het kijken naar zijn werk de moeite waard maakt.

Opvallend is de verschuiving van zwart-wit fotografie in de eerste tien jaar, naar overdadig gebruik van Photoshop voor Paradise Portraits en Royal Blood, naar werken met een filmische kwaliteit en natuurlijke kleuren. Steeds vraagt Olaf tijd en concentratie van zijn kijkers om het beeld volledig te kunnen doorgronden. De ongepolijste modellen uit het begin zijn eindeloos fascinerend, veel aantrekkelijker om te ontdekken dan de modellen uit het latere werk. De choquerende werking van zeer dikke vrouwen gewikkeld in touwen, frontaal gefotografeerde naakte mannenlijven, pronte borsten en vagina’s is nog altijd niet afgenomen. Het zijn ‘freaks’ waar je uit fatsoen niet naar wil kijken, maar je móet. Dat voyeuristische zit natuurlijk ook in het nieuwe werk, zij het op een veel ingetogener, bijna brave manier: binnen kijken bij mensen op hun kwetsbaarste momenten.

De beelden, verdeeld over 350 pagina’s, zijn niet chronologisch gepresenteerd, waardoor sommige beelden bij series lijken te horen die enkele jaren eerder of later zijn gemaakt (Laboral Escena Gijon uit 2008, People of the Labyrinths uit 2005 en The siege and relief of Leiden uit 2011 bijvoorbeeld). Het lijkt erop dat is gekozen om de hoogtepunten over het boek te verspreiden en de pagina’s ertussen op te vullen met werk dat gevoelsmatig of inhoudelijk op dezelfde lijn ligt. Dat bladert weliswaar lekker, maar de lol van een overzichtswerk zit hem onder andere in een duidelijk zichtbare ontwikkeling die middels chronologie inzichtelijk wordt gemaakt.

Er zijn overeenkomsten tussen zijn vrije en commerciële werk, waarvan ook een aantal voorbeelden is opgenomen. Een serie couture jurken voor de New York Times springt in het oog. Hij hanteert hier een zelfde soort laconieke benadering van zijn belangrijkste inkomstenbron – namelijk de mode-industrie en andere commerciële opdrachtgevers – als hij deed bij Fashion Victims uit 2000 en Mature uit 1999. Modellen poseren in een jaren ’50 interieur dat ernstig afsteekt tegen hun overdadige, feestelijke kleding. Allen zijn ze in gevecht. Een dame in een jurk van Valentino probeert haar hoofd uit de muur te trekken die organisch aan of uit haar nek groeit. Zijn dit met couture zoet gehouden vrouwen van rijke echtgenoten? Olaf heeft zijn jongensachtige onbezonnen neiging om te willen choqueren (hoewel afgezwakt en braver) nog niet verloren en de opdrachtgever lijkt nog tevreden ook.

Er wordt nogal eens gediscussieerd over waar Olaf thuishoort: bij de autonome kunst of bij het toegepaste werk. Olaf verwijst in zijn werk steeds vaker naar het werk van kunstenaars, en dan met name schilders. Modern Amerikaans, Hopper, 17e-eeuwse Nederlandse schilderkunst, cinema uit de jaren ’60 en ’70 zijn allemaal herkenbaar tot inspiratie geweest. Het komt de complexiteit van zijn beelden ten goede, maar er ligt ook een gevoel van leentjebuur op de loer. Voorop staat dat Olaf een vakman is. Zijn ideeën gaan niet heel diep, maar zijn uitwerking maakt veel goed. Of je nu ‘voor’ of ‘tegen’ bent, aan een Olaf voorbij lopen is bijna onmogelijk.

Bombarie is in het boek zelf achterwege gelaten, de aandacht voor zijn opdracht ter viering van het Leidens Ontzet (waarvan de overzichtsfoto merkwaardig genoeg ontbreekt) en de het winnen van de Johannes Vermeerprijs hebben de honger wel weer even gestild. Het boek – je hebt er wel een stevige salontafel voor nodig – is, zoals we gewend zijn van Olaf, uitstekend verzorgd. Onder de papieren sleeve is het boek gestoken in een met muisgrijs linnen beklede kaft, waarin de titel met gouden preeg is gedrukt. Een goed gedrukt (de keuze voor een andere drukker is goed uitgevallen), helder en sober vormgegeven overzicht van zijn werk dat voor de niet-volger ook nog wat verrassende nieuwe series bevat.

OWN
Erwin Olaf
Lido, 2012
ISBN: 9789491301209
€59,90