Onlangs opende Hans Kemna de tentoonstelling Quickscan.NL#01 in het Nederlands Fotomuseum. In zijn toespraak vertelde Kemna – als casting director ooit ‘Koning van de Polaroid’ – over zijn eerste ervaringen in de fotografie en over de manier waarop het medium hem tegenwoordig bezighoudt in het dagelijks leven.
Hieronder de toespraak van Kemna, uitgesproken op 16 januari:
QUICKSCAN
Toen Frits Gierstberg mij vroeg om een tentoonstelling te openen met de titel: Quickscan.nl #01, heb ik geen moment geaarzeld en meteen “ja” gezegd, omdat de lange lijst van namen die aan deze tentoonstelling meedoen een groot aantal fotografen, clubjes en duo’s telt, die ik bewonder en van wie ik werk in mijn collectie heb. Hun foto’s hangen feestelijk aan mijn muur of staan op een zichtbare plek tegen de wanden.
Ook zei ik “ja” omdat Rotterdam mijn geboortestad is, de plek waar ik ben opgegroeid. In mijn jeugd, in de jaren vijftig en zestig, bestond er bij mijn weten weinig fotografie als kunstvorm in Rotterdam, een stad waarvan men toch zegt dat daar alles mogelijk is. Er liepen ongetwijfeld bekende fotografen rond, maar ik ging alleen om met kunstschilders en beeldende kunstenaars zoals Daan van Golden (die later ook ging fotograferen), Woody van Amen, Klaas Gubbels, Mark Brusse en nog vele anderen.
ik ken een (1) fotograaf Jan Schaper die mij op 17 jarige leeftijd in de Lijnbaan vereeuwigde in het kader van een serie artikelen in het Algemeen Dagblad over de Botsende Jeugd in de Maasstad.
Die foto had een sleutelpositie op de expositie van mijn collectie in de Hallen te Haarlem vorig jaar.
Wel had ik het boekje Wij zijn 17 van Johan van der Keuken. Ik koesterde dat als een bijbel. Ik wilde net zo artistiek zijn als die jongeren in dat heilige boekje. Ik moest en zou dus naar Amsterdam, want daar gebeurde het, wat me gelukt is en waar ik nog steeds woon.
Groot was dan ook mijn vreugde toen ik veel later een film voor Johan van der Keuken mocht casten. Hij heette De Tijd en ik was verrukt dat ik de Meester mocht ontmoeten en met hem mocht werken.
Van Wij zijn 17 is niet zo lang geleden een reprint uitgebracht, die ook alweer is uitverkocht. Dat bleek dus een goede keuze. Beide boekjes, zowel de eerste druk als de reprint brengen nu veel geld op. Kunstfotografie kan ook wel eens lucratief zijn.
Ook herinner ik mij het – in mijn ogen zeer gedurfde – fotoboek van Ed van der Elsken Een liefdesgeschiedenis in Saint-Germain-des-Prés, dat ik voor Sinterklaas van mijn moeder kreeg en dat ik nog steeds koester. Nog steeds een schitterend werk.
En vooral, niet te vergeten, The Family of Man, de beroemde Steichen-tentoonstelling uit 1955 met boek, die een paar jaar later in Nederland te zien was, ook een relikwie uit die tijd.
Ik denk dat het daardoor allemaal is gekomen, mijn passie voor fotografie.
Valt er überhaupt nog iets over fotografie te zeggen? Martin Parr en Hans Aarsman doen niet anders dan erover praten en erover schrijven, en dat heeft ze behoorlijk beroemd gemaakt. Iedereen fotografeert. Fotografie is gemeengoed geworden. Eeuwen geleden bestond alleen de schilderkunst – gelukkig maar, want ook nu is schilderen alleen voor de weinige uitverkorenen. Het is in elk geval te overzien.
Maar tegenwoordig fotografeert iedereen. Je hoeft maar een mobieltje te kunnen vasthouden. Op Oudejaarsavond van vorig jaar, dus twee weken geleden, fotografeerde een mooi, klein meisje mij en haar baby-zusje, met mijn eigen camera. Ze was 2 ½ jaar oud en de foto’s waren niet eens slecht.
Bij de opening van de tentoonstelling Niet Normaal door Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Máxima werd ons tot drie keer verteld, nee, bijna afgedwongen, toch vooral niet te gaan staan bij haar entree in de Beurs van Berlage, niet te applaudisseren en vooral, vóóral niet te fotograferen. “U ziet tenslotte in de kranten en op internet oneindig veel mooiere foto’s dan u nu zelf kunt maken,” riep de Master of Ceremonies, een wonderlijk spastische, Engelstalige stand-up comedian Matt Fraser – we hebben het tenslotte over Niet Normaal.
Zwaar teleurgesteld plaatste ik het beschermdopje maar weer op mijn meegenomen Leica’tje, dat ik al in de aanslag had. Maar gelijk had de man wel. Op eenzelfde soort opening, dit keer in de Kunsthal in ook weer Rotterdam, dit maal met de koningin, was ik aanwezig op de receptie waar de koningin werd voorgesteld aan de winnaars van de Prix de Rome. Daar kreeg ik wél alle gelegenheid om te fotograferen. Niemand verbood het, iedereen deed het en Vincent Mentzel moedigde mij zelfs aan. Maar toen ik later op mijn computer het resultaat zag, was mijn teleurstelling groot: hele onbenullige, zenuwachtige snapshots en lang niet het niveau van een Joost van den Broek van De Volkskrant.
Dus ik zeg nou wel dat iedereen fotografeert, maar is al het gefotografeerde wel echt de moeite waard? Behalve dan het vele geld dat je kunt verdienen door ranzige mobielfotootjes en -filmpjes te verkopen aan Albert Verlinde van RTL Boulevard of Shownieuws, maar dat moeten we maar niet doen.
In mijn vak als castingdirector vond ik het altijd fantastisch nieuwe acteurs en actrices te ontdekken, ik was de Koning van de Polaroid, en ze te laten doorstoten naar mooie prestaties op het toneel, in speelfilms of op de televisie. Dat gaf mij grote voldoening. Nu, nu ik het casten wat minder doe, maar nog steeds her en der met veel plezier en alleen nog voor het Grote Toneel en ik me meer op mijn andere hobby, de fotografie heb gestort, vind ik het net zo geweldig nieuwe fotografen te ontdekken – hoe en waar dan ook. Of het nou in de bibliotheek van Foam is, of hier in Las Palmas, of in een of andere galerie in binnen- of buitenland, op beurzen all over the world – ik ben altijd op zoek naar dat ene specifieke talent, degene die bij mij nét die snaar raakt.
Daarom ben ik fotografie gaan verzamelen: gewoon omdat sommige beelden me bijblijven en ik ze urenlang wil bekijken. Leidraad daarbij is mijn persoonlijke smaak, niets meer en zeker niets minder. Daarom is mijn Grote Liefde in de fotografie vanaf de eerste foto’s die ik van hem zag dan ook Wolfgang Tillmans (daar gaat hij weer, zullen velen nu denken). Hij staat heel dicht bij mijn persoonlijke gevoel voor schoonheid en smaak, raakt mij en gaat heel divers te werk: foto’s voor ID en The Face, portretten, vooral mensen, stillevens en meer abstracte werken als Freischwimmer/Lighter. Altijd blijf ik hem volgen en verzamelen.
Ik ben met zijn artistieke smaak meegegroeid en vergroeid.
Dat is dus het wonder van de fotografie, en van alle Kunst, dat je er één iemand uitpikt, die je wat doet. Daar gaat het toch alleen maar om?
Om met Goethe te spreken: Das ist des Pudels Kern!
Het persbericht bij deze tentoonstelling zegt onder meer dat Quickscan.nl #01 een nieuwe manier van kijken wil laten zien. Een twintigtal, meest jonge fotografen, wil kritisch reageren op een andere beeldcultuur.
Ik hoop dat ze dat net zo doen en net zoveel teweeg zullen brengen als Edward Steichen, Ed van der Elsken en Johan van der Keuken dat toentertijd bij mij deden, waardoor zij mijn leven hebben veranderd.
—
Meer over de tentoonstelling bij Nederlands Fotomuseum