Hof: foto’s verstrekken aan krant of bureau is openbaarmaking

Freelance fotograaf Marcel van den Bergh is vorige week door het gerechtshof in Den Haag veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan een jonge vrouw die hij in 2002 op een dansfeest fotografeerde in opdracht van de Volkskrant. De organisatie had Van den Bergh toestemming gegeven om ter plekke te fotograferen. De foto is tweemaal gepubliceerd, in de Volkskrant en later in het AbvaKabo-magazine Migranten, beide keren in een andere context dan het dansfeest. Het hof vindt dat niet belang: dat vindt dat terbeschikkingstellen van een foto aan een krant of fotobureau ook openbaarmaking is in de zin van de Auteurswet, en daarom is de fotograaf individueel aanspreekbaar.
De afgebeelde vrouw stapte naar de rechter nadat ze de foto had gezien op de cover van het vakbondsblad. Ze klaagde de fotograaf aan en niet de publicerende bladen.

Het gerechtshof overweegt onder meer:
‘Artikel 21 van de Auteurswet verbiedt de auteursrechthebbende van een zonder een daartoe strekkende opdracht vervaardigd portret, dat portret openbaar te maken voor zover een redelijk belang van de geportretteerde zich daartegen verzet. Het hof is van oordeel dat, mede in aanmerking genomen dat [Van den Bergh] de portretfoto heeft gemaakt in opdracht van de Volkskrant met het oog op een te publiceren artikel, onder openbaarmaking in de zin van artikel 21 Auteurswet mede moet worden verstaan het door [Van den Bergh] ter beschikking stellen van de portretfoto aan de Volkskrant en aan bemiddelingsbureau Hollandse Hoogte voor exploitatiedoeleinden. Daaraan doet niet af dat de Volkskrant de foto door publicatie eveneens openbaar heeft gemaakt.
Dat Hollandse Hoogte in haar algemene voorwaarden een clausule heeft opgenomen dat de afnemer Hollandse Hoogte en/of de maker vrijwaart van aanspraken van derden (want op die clausule ziet het verweer van [Van den Bergh] kennelijk) brengt niet mee dat [de vrouw] [Van den Bergh] niet aansprakelijk kan houden. Als [Van den Bergh] door de afnemer gevrijwaard wordt, kan hij de afnemer aanspreken.’

De schadevergoeding zal overigens worden vergoed door de Volkskrant.

Van den Berghs conclusie: ‘Eigenlijk kun je niet meer werken op deze manier. Ik had toestemming van de organisatie. Het was een dansfeest met veel lawaai, dus onmogelijk om mensen ter plekke om toestemming te vragen.’

De omstreden foto is nergens meer te zien. In de omschrijving van het hof:
‘Op deze foto is het bovenlichaam van [de vrouw] te zien terwijl zij danst; zij draagt moderne kleding met een diepe ronde hals, waarbij haar hoofd, haar hals, een gedeelte van haar onderarmen en haar handen onbedekt zijn.’
Van den Bergh: ‘Het is een heel positief beeld. Helemaal niet pikant. Ze was gewoon een heel mooie vrouw.’

De foto is niet geplaatst bij het bijbehorende verhaal dat daags na het dansfeest in de Volkskrant stond. Van den Bergh blijft het mede daarom vreemd vinden dat hij moet opdraaien voor het feit dat de publicerende bladen de foto hebben geplaatst in een andere context.

De feiten volgens het hof:

‘Op 28 december 2002 heeft hij in opdracht van de Volkskrant en met toestemming van de organisatie foto’s gemaakt op een Turks dansfeest in de discotheek "Now & Wow" te Rotterdam met het oog op het door de Volkskrant te publiceren artikel over (onder meer) Turkse feesten, genaamd "Dansen tot de ochtend met soca en bubbling" dat op 30 december 2002 is verschenen. Bij die gelegenheid heeft hij een foto gemaakt van [de vrouw], waarop zij herkenbaar in beeld is gebracht.’

‘De portretfoto is niet geplaatst bij het artikel in de Volkskrant van 30 december 2002, maar is gepubliceerd bij een artikel in de Volkskrant van 4 januari 2003 over jonge, geëmancipeerde, Turkse vrouwen die in botsing komen met moslimmannen die vasthouden aan traditionele patronen. Bij de foto staat het onderschrift "Vrouwen op een dansavond voor Turkse Nederlanders" en de krantenkop "Strakke truitjesverbod".’

‘Vervolgens is de portretfoto begin 2005 opnieuw gepubliceerd op de voorpagina van het magazine "Migranten", uitgegeven door de vakbond AbvaKabo FNV, die de portretfoto had verkregen via Hollandse Hoogte.’

Het hof concludeert onder meer:
‘Het hof is van oordeel dat de publicaties van de foto een inbreuk is op de privacy van [de vrouw]. De foto is gemaakt in een discotheek tijdens een Turks dansfeest. Weliswaar was deze discotheek voor het publiek algemeen toegankelijk, maar zij bood toch een zekere beslotenheid doordat deze op de desbetreffende avond voornamelijk bezocht werd door een specifieke groep mensen die deel uitmaakt van de Turkse gemeenschap. De foto is afgedrukt in een landelijk dagblad bestemd voor een algemeen lezerspubliek en in een uitgave van de FNV bestemd voor migranten. De verspreiding van deze foto onder een zo groot publiek veroorzaakt een inbreuk op de privacy. Hoewel [geïntimeerde] naar algemene Nederlandse maatstaven – en wellicht ook volgens een groot deel van de Turkse gemeenschap in Nederland – fatsoenlijk (‘onschuldig’) op de foto staat, is deze in de Volkskrant geplaatst bij een artikel genaamd "Strakke truitjesverbod". Dit artikel gaat over de moeizame relatie tussen jonge, moderne en aan de Nederlandse samenleving aangepaste moslimvrouwen enerzijds en moslimmannen die vast houden aan traditionele patronen waarin de man de baas is, anderzijds. De in dit artikel geïnterviewde vier Turkse moslima’s wilden niet met hun naam in de krant, waarvoor als verklaring werd gegeven: "De Turkse gemeenschap, hè?" Twee vrouwen die aanvankelijk ook geïnterviewd zouden worden, hadden volgens het artikel afgezegd: "De een mocht van haar man niet in één ruimte met een gescheiden vrouw verkeren, de ander kreeg geen toestemming om over gevoelige onderwerpen als relaties en seks te praten." De foto suggereert dat [de vrouw] tot de jonge, moderne en aan de Nederlandse samenleving aangepaste moslimvrouwen behoort. [De vrouw] is anders dan de geïnterviewde vrouwen niet anoniem gebleven. Hieruit volgt dat zij een redelijk belang had zich tegen de openbaarmaking van de foto te verzetten.’

Lees het hele vonnis bij Rechtspraak: Zaaknummer : 200.025.294/01