Hoofdredacteur Folkert Jensma van NRC Handelsblad vindt bij nadere beschouwing dat zijn krant te veel still-foto’s heeft geplaatst van de video met de onthoofding van de Amerikaan Nick Berg. ‘De maatvoering klopte niet, de keuze had terughouderder gekund maar de plaatsing op zich is verdedigbaar,’ concludeert Jensma in zijn antwoord op een lezersbrief.
Lezer Kinie Lont schrijft in een ingezonden brief zeer geschokt te zijn na het zien van de foto’s in de NRC van 12 mei: ‘Ik heb geprobeerd te bedenken welk doel een krant kan hebben om dergelijke foto’s te vertonen. U heeft niet gekozen voor een informatieve foto, maar voor vier – zeer tot de verbeelding sprekende – foto’s op een rij van de gebeurtenis. Ik vind het mensonterend voor de Amerikaan en zijn nabestaanden. Daarnaast vind ik dat morele grenzen worden overschreden. Als lezer word je geconfronteerd met keiharde beelden waarvoor je niet bewust kiest maar die wel een blijvend beeld in mijn hoofd achterlaten. Mensen die dergelijke beelden echt willen zien, kunnen daar ook op andere manieren aan komen, bijvoorbeeld door zich te abonneren op een meer sensatiebelust blad.
Kunt u mij uitleggen waarom u op deze manier deze foto’s heeft geplaatst, en kunt u zeggen of u denkt dat ze het gewenste effect hebben gehad? Ten slotte zou ik graag weten hoeveel en wat voor reacties u op het plaatsen van de foto’s ontving.’
In de rubriek ‘De Lezer schrijft … de krant antwoord’ van zaterdag 22 mei geeft Jensma uitgebreid uitleg:
‘De redactie ontving drie e-mails en een paar telefoontjes naar aanleiding van deze fotoserie. Ook op de schokkende foto’s van de misstanden in de Abu Ghraib-gevangenis reageerden lezers afwijzend. In totaal schat ik het aantal reacties op ongeveer vijftien, wat naar onze ervaring overigens niet heel veel is.
Dat neemt niet weg dat ik deze reacties serieus neem, omdat ze over een belangrijk onderwerp gaan: het belang van fotografisch beeld in de beleving van het nieuws en de manier waarop de krant daarmee omgaat.
Centraal in de reacties staat de vraag waar de journalistieke informatieplicht ophoudt en de plicht om de lezer te beschermen begint. Een eenduidig antwoord is daarop niet makkelijk te geven. De krant hanteert als uitgangspunt dat foto’s die zélf nieuws zijn, afgedrukt móéten worden. Die informatieplicht wordt door de redactie diep gevoeld – met sensatiezucht heeft het niets te maken. Sterker, wij weten uit ervaring dat we de lezers dezelfde schok bezorgen die we zelf ondervonden. Maar het moet toch, juist omdat we niet tussen de lezer en het nieuws willen staan. De lezer moet het nieuws letterlijk onversneden kunnen ondergaan.
In de beginselen van de krant uit 1970 staat: ,,Wij voelen ons echter niet geroepen om onze lezers hetzij te indoctrineren, hetzij te helpen de ogen gesloten te houden. Wie dat niet zint neme een andere krant.” Objectief willen zijn heeft dus gevolgen voor het filter van de krant dat in beginsel openstaat.
Bij de foto’s van de seksuele vernederingen van Iraakse gevangenen was duidelijk sprake van beeld met een zelfstandige nieuwswaarde. Het bestaan van de foto’s was eerder bekend en zelfs eerder beschreven in deze krant. Maar de ophef in de VS en de rest van de wereld ontstond pas toen Amerikaanse media de foto’s in de openbaarheid brachten. Dit beeld voegde betekenis toe. De lezer moet er dan op kunnen rekenen dat zijn krant die foto’s laat zien. Journalistiek was op de redactie over deze beslissing geen twijfel. Uit de lezerskring bereikte ons wel meteen het verwijt van eenzijdigheid. ,,Waarom laten jullie niet (ook) de wandaden van Saddams aanhangers zien?” Maar soms is nieuws eenzijdig: rampen doen zich zelden voor in evenwicht, op tijd of in proportie.
De beelden van de onthoofding van Nick Berg waren, zo bezien, politiek en journalistiek een contrapunt. Maar was het prominent tonen van deze beelden in de krant journalistiek even onontkoombaar als die van de naakte Iraakse gevangenen? De redactie koos voor een binnenpagina vier beelden uit de video de feitelijke onthoofding stond niet in de krant, maar de aanloop totaan het moment van executie wel. Het is een gruwelijke, suggestieve fotoserie, die de pagina door het aantal en het formaat van de foto’s ook domineert.
Achteraf, zonder de spanning van het nieuws van dat moment, heb ik er twijfels over. Het feit van deze aanslag in combinatie met het opzettelijk gekozen effectbejag via internet was groot nieuws: de krant opende er ook de voorpagina mee. Maar was het beeld van die executie éven belangrijk als het feit van de executie? Moest de lezer het beeld ook gezien hebben om de volle omvang van het nieuws te kunnen duiden? Ik geloof van niet. Er was nog steeds een goede journalistieke reden om het beeld ook te laten zien: controleerbaarheid, informatieplicht, feitelijkheid etc. Maar dat had ook bereikt kunnen worden met één of twee van de getoonde beelden, eventueel kleiner afgedrukt, waarbij ook niet noodzakelijk gekozen had hoeven worden voor de meer gewelddadige beelden. Mijn conclusie: de maatvoering klopte niet, de keuze had terughoudender gekund maar de plaatsing op zich is verdedigbaar.’