Maandag meldden de New York Times en de International Herald Tribune dat de fotograaf Joe O’Donnell vorige week donderdag is overleden. Hij was 85. O’Donnell fotografeerde tijdens de Tweede Wereldoorlog in dienst van het Amerikaanse leger en werkte nadien voor het Witte Huis.
Joe O’Donnell (1922) ging na zijn middelbare school in dienst en werd bij de mariniers opgeleid tot fotograaf. Zijn legeronderdeel was één van de eersten die eind augustus 1945 Japan binnentrokken.
O’Donnell’s meerderen stuurden hem naar Nagasaki om de gevolgen van de atoombom te fotograferen. Hij kocht voor twintig pakjes sigaretten een paard en trok dagenlang door de verwoeste stad. Daar ontmoette hij de kinderen op de foto. Zij poseerden voor hem, hij gaf ze alle drie een appel. O’Donnell werkte met twee camera’s, één voor het legerverslag, de ander voor zijn persoonlijke observaties. Vervolgens kreeg hij orders om een reportage over Hiroshima te maken.
Thuis in de Verenigde Staten durfde hij die foto’s ruim veertig jaar niet te bekijken. Eind jaren tachtig werd hij geraakt door een kunstwerk dat verwees naar de atoombom op Hiroshima. O’Donnell kocht het beeldje, een door vuur aangetaste crucifix, begon zijn foto’s van Nagasaki en Hiroshima te exposeren en werd actief in de anti-kernwapenbeweging. Hij publiceerde de opnamen in een boek dat in 1995 in Japan uitkwam. Tien jaar later verscheen er een Amerikaanse versie. O’Donnell was toen al jaren ziek. Hij onderging meer dan vijftig operaties ten gevolge van de radio-actieve straling in Nagasaki en Hiroshima.
Kort na de oorlog werd hij aangesteld als presidentiële fotograaf. Hij werkte voor Truman, Eisenhower, Kennedy, Johnson en Nixon. Eén van zijn foto’s, John F. Kennedy junior die salueert bij de begrafenis van zijn vader, is wereldwijd gepubliceerd. In 1968 was O’Donnell, 46 jaar oud, fysiek niet meer in staat zijn beroep uit te oefenen.