Filosofe en schrijfster Joke J. Hermsen opende afgelopen donderdag het festival BredaPhoto, dat als thema Homo Epathicus voert. Hermsen ging diep in op empathie als kenmerk van de tijdgeest en op de hedendaagse beleving van de tijd. Hieronder haar verhaal.
Breda Photo/De Homo empathicus, door Joke J. Hermsen
‘Alle mooie gedichten komen uit empathie voort’, zei de deze zomer overleden dichter Rutger Kopland in het laatste interview dat hij aan Vrij Nederland gaf. Een dichter moet zich in de ander kunnen verplaatsen, met hem of haar mee kunnen voelen, om een paar echte regels, een paar woorden die er echt toe doen aan het papier te kunnen ontfutselen. De belangrijkste voorwaarde voor empathie – afgeleid van het Griekse woord empatheia, dat letterlijk in voelen betekent – is het kunnen overstijgen van je eigen ambities en ego gerichtheid en pogen te begrijpen wat de ander ten diepste beweegt, een aandachtig luisteren en kijken naar wie die ander werkelijk is. Iets dergelijks beweerde de Franse schrijver en essayist Roland Barthes over fotografie. Een goede of ware foto kan de ‘lichtende schaduw van dat wat zich achter het uiterlijk verscholen houdt laten zien’, schreef hij in Camera Lucida uit 1980. Na de dood van zijn moeder bekeek hij de vele portretten die er van haar gemaakt waren en vond de meeste foto’s maar op dodenmaskers lijken. Zijn moeder nam op die foto’s een zekere ‘air’ aan, zoals hij dat noemt, een bepaalde houding, een gekunsteld lachje, die in niets lijken op de vrouw die hij gekend heeft. Maar op een van de laatste foto’s blijkt dit masker ineens verdwenen te zijn. Hij wordt getroffen door deze foto, omdat deze er wel in geslaagd is haar te tonen zoals zij werkelijk was. Barthes noemt het ‘een surplus in het wezen van de foto’, en geeft aan dit surplus, bij gebrek aan een beter woord, de naam aura, als een soort tegenhanger van het woord ‘air’. Wat hij op die foto ziet, is niet de ‘air’ die zijn moeder op alle andere foto’s aanneemt, maar ‘de lichtende schaduw’ van haar aura of ziel die door het masker van uiterlijkheden heen breekt. Wanneer het de fotograaf lukt om door de ‘air’ heen te breken, zich in de geportretteerde te verplaatsen, met hem of haar mee te voelen, kortom wanneer het de fotograaf lukt empatisch te zijn en de lichtende schaduw te pakken, dan beleeft ook de kijker wat Barthes een ‘fotografische extase’ noemt, oftewel, en dat is opmerkelijk, zeker voor mijn verhaal vanavond, een zuivere representatie van tijd. Dat wil zeggen: de kijker wordt voor even bevrijd van de statische, homogene en rusteloze ervaring van de kloktijd, en raakt ondergedompeld in een andere, meer ‘zuivere’ vorm van tijd, die behalve subjectief, rustgevend en ononderbroken van aard is.
Ik vermoed dat vele bezoekers van deze fotobiennale een dergelijke fotografische extase ten deel zal vallen. Wie de foto’s van Denis Darzacq van mensen met een fysieke handicap op deze tentoonstelling bekijkt of die van de arme, Franse boeren van Christophe Agou – Face au silence geheten -, ziet zeker geen mensen die een bepaalde air of kunstmatige pose voor de camera aannemen, maar die zich tonen in een soort pure naaktheid, dat wil zeggen ontdaan van alle uiterlijke maskers staan ze als het ware gebogen over zichzelf, waardoor wij als toeschouwers ook een glimp van dat ‘zelf’ kunnen opvangen. Het is tevens het moment waarop wij ontroerd worden en, net als de fotograaf, mee kunnen voelen met de geportretteerden, kortom aan onze empatische vermogens herinnerd worden.
En daar is het woord empathie alweer een paar keer gevallen. Ik moet zeggen, Breda heeft dit jaar een fascinerende titel aan de fotobiennale gegeven: de homo empathicus. Een titel die al enige tijd als een ballonnetje boven de straten, pleinen en boekhandels van westerse steden zweeft, maar vooralsnog alleen opgemerkt wordt door hen die in staat zijn hun armen een beetje uit te strekken, hun blik wat te verruimen en met hun geest te reiken naar mogelijk nieuwe vergezichten en idealen. Een titel dus, die niet alleen tot de verbeelding spreekt, maar ook de tijdgeest weet te raken. Na de typering van de mens als homo sapiens en de afgelopen decennia vooral als homo economicus, gloort nu dus een andere menstype aan de door de financiële, politieke en klimatologische crisis tamelijk verduisterd geraakte horizon van de westerse wereld: de homo empathicus. Deze gaat voor de verandering eens niet graaiend, winst maximaliserend, calculerend en concurrerend te werk, maar realiseert zich dat hij alleen in samenwerking met anderen van deze wereld een leefbare plek kan maken. De homo empathicus is overigens geen utopisch vergezicht van een stelletje wereldvreemde dromers, maar werd de afgelopen jaren diverse malen door internationaal vermaarde wetenschappers als alternatief menstype naar voren geschoven. Zo liet de bioloog Frans de Waal in zijn studie ‘Een tijd voor empathie’ zien dat empathie en het vormen van emotionele banden met anderen van levensbelang is voor onze soort. Net als veel andere primaten, is de mens een groepsdier, dus coöperatief ingesteld, gevoelig voor onrecht en soms oorlogszuchtig, maar meestal vredelievend. Het type samenleving dat het meest recht doet aan deze natuur, is een samenleving waarin het zich kunnen en willen verplaatsen in anderen als essentieel gezien wordt. Natuurlijk, mensen zijn ook op status gericht en concurreren flink om het behoud van territorium en een goede voedselvoorziening, maar we hebben ook een andere kant, die in het huidige politieke bestel wel erg onderbelicht blijft, meent de Waal. Een samenleving die louter op egoïstische motieven en de krachten van de markt gestoeld is, zal volgens hem nooit de eenheid, de gemeenschapszin, de solidariteit en het wederzijdse vertrouwen voortbrengen die nodig zijn om te overleven. Het moet daarom maar eens afgelopen zijn met de graaicultuur van CEO’s en bankiers, stelt hij hoopvol: ‘Greed is out, empathy is in.’ Dat is ook de mening van de Amerikaanse schrijver en adviseur van tal van Europese politieke leiders Jeremy Rifkin, die onlangs in The Empathic Civilization eveneens een warm pleidooi voor de empatische mens houdt. Rifkin ziet in de geschiedenis vele bloeiperioden die juist gekenmerkt worden door het zoeken naar verbindingen tussen mensen. ‘Wij zijn, zo is gebleken, bij uitstek sociale dieren die samenwerking, vertrouwen en kameraadschap zoeken bij onze medemensen.’ Teneinde de drievoudige crisis het hoofd te bieden, zal het empatischevermogen van mensen de basis moeten worden voor het inrichten van de samenleving. Zo niet, dan is het met ons – en met de aarde – weldra gedaan.
Hoe sympathiek en inspirerend hun beider pleidooi voor de empatische mens ook klinkt, toch blijft de lezer achter met de vraag waarom egoïstische motieven onze empatische vermogens dan toch zo sterk naar de achtergrond gedrukt hebben. De Britse hoogleraar psychiatrie Simon Baron Cohen publiceerde onlangs de resultaten van jarenlang onderzoek naar empathie in een boek met de op het eerste gezicht weinig hoopgevende titel: Nul empathie. We ‘bevinden ons allemaal binnen een bepaald empathiespectrum’ , stelt Cohen, maar sommige mensen die ‘slecht’ , ‘wreed’ of immoreel genoemd worden, bevinden zich aan het uiterste einde van het spectrum. Hoe kunnen sommige mensen zonder enige vorm van spijt of mededogen hun medemensen uitbuiten, leegzuigen of aan gruwelijke wreedheden onderwerpen, vraagt Baron Cohen zich af. Zijn antwoord luidt dat deze mensen over ‘nul empathie’ beschikken. Ze zijn volkomen onverschillig geworden voor het leed van anderen omdat hun natuurlijke gevoelens van medeleven zijn uitgeschakeld. Waarom brokkelt het empathiecircuit, zoals hij dat noemt, bij sommigen dermate af dat ze in staat zijn zich op volstrekt immorele wijze te verrijken ten koste van anderen, of ernstige gewelddelicten te plegen, waarvoor ze geen greintje berouw tonen? Hij wijt het vooralsnog aan een combinatie van omgevings- en biologische factoren: zoals bijvoorbeeld een affectieve verwaarlozing in de jeugd, en de invloed van bepaalde genen en neuronale verbindingen. Ook hoge werkdruk zou ons vermogen tot empathie verminderen, maar veel dieper gaat Baron Cohen daar helaas niet op in. Hij had echter naar andere medici en neurologen kunnen verwijzen, die in recente studies gewezen hebben op de gevolgen van langdurige stress op onze cognitieve en empatische vermogens. Want wij, moderne 21e eeuwse westerlingen, hebben het druk, moet u weten. We leven binnen een tamelijk eenzijdige tijdopvatting, de lineaire kloktijd, die de afgelopen honderd jaar door de economie in gijzeling is genomen en ons enerzijds tot voortdurende versnelling van handeling en consumptie aanspoort en anderzijds een nijpend gebrek aan tijd inpepert. Versnelling en schaarste, de twee economische principes bij uitstek, kenmerken kortom onze tijdervaring. We kunnen alle nieuwe ontwikkelingen amper bijbenen, vinden weinig rust en voelen ons opgejaagd. Daar komt dan nog de stress van de moderne communicatietechnologie en internet bij.We zijn er in slechts enkele jaren namelijk van overtuigd geraakt dat we permanent online en telefonisch bereikbaar dienen te zijn, dat we niet meer zonder beeldschermen kunnen en dat een dag zonder Facebook, twitter of sms een gemiste dag is. We brengen een groot deel van de dag voor kleine of grote computerschermen door en onze aandacht wordt voortdurend onderbroken door het trillen, zoemen, piepen of klingelen van onze laptop of mobiele telefoon. Ook als we van werk naar huis reizen, een paar boodschappen gaan doen, een wandeling maken, een museum bezoeken of op een terrasje zitten, nemen we de iPhone, iPad en iPod mee, uit angst dat we iets zullen missen. Wat doet deze beeldschermcultuur met onze ervaring van tijd? In hoeverre nemen onze hersens de vaak gejaagde, oppervlakkige en rusteloze manier van surfen en zappen en twitteren over?
Nicholas Carr, de hoofdredacteur van nota bene de Harvard Business Review, heeft in zijn boek Het ondiepe. Hoe onze hersenen omgaan met internet (2011) een antwoord op die vragen gegeven, door zo’n beetje alle onderzoeken over de invloed van internet en digitale netwerken op ons brein op een rijtje te zetten. Zijn conclusie luidt dat we weliswaar steeds sneller informatie kunnen vinden, maar dat we steeds slechter in staat zijn om aandachtig een boek te lezen of diepgaand over iets na te denken. Carr maakt zich vooral zorgen over het feit dat de nieuwe technologie op heel gestage maar vooral ook sluipende manier onze concentratie en waarnemingsvermogens aantast. ‘De laatste paar jaar heb ik het onprettige gevoel dat iemand, of iets, aan mijn hersenen zit te prutsen, bezig is met het opnieuw inrichten van mijn zenuwstelsel en het herprogrammeren van mijn geheugen,’ beschrijft hij uit eigen ervaring. ‘Ik denk niet meer op de manier waarop ik vroeger dacht. Vroeger kon ik me altijd moeiteloos verdiepen in een boek of een lang artikel. Tegenwoordig is dat nog maar zelden het geval. Nu laat mijn concentratie na een bladzijde of twee, drie te wensen over. Ik word ongeduldig en ga op zoek naar een andere bezigheid. Het diepe, geconcentreerde lezen dat altijd vanzelf ging, is een gevecht geworden.’
Net als veel bezorgde ouders van jonge online neuroten, die merken dat hun kinderen steeds meer moeite krijgen met concentreren en lezen, waardoor hun schoolprestaties achteruit hollen, maakt Carr zich zorgen over het effect van internet en mobiele telefonie op zijn eigen brein: ‘Internet lijkt mijn vermogen tot concentratie en contemplatie uit te hollen. Of ik nu online ben of niet, mijn hersenen zijn er op ingesteld dat ik informatie verwerk op de manier zoals het net die verspreidt: in een snel bewegende stroom van deeltjes. Ooit was ik een diepzeeduiker in een zee van woorden. Nu glijd ik over de oppervlakte als een jetskiër.’ Het vermogen tot concentratie wordt volgens Carr aangetast, omdat surfen, zappen, mailen en sms’en om een intensieve vorm van mentaal multitasken vragen. Niet alleen loopt ons werkgeheugen vol met informatie, het jongleren met de diverse bronnen zorgt voor wat hersenwetenschappers ‘omschakelkosten’ noemen. Telkens wanneer onze aandacht verlegd of onderbroken wordt, moeten onze hersenen zich heroriënteren, wat veel energie kost. Ons brein heeft kortom tijd nodig om de vele informatie goed te kunnen verwerken, maar die tijd gunnen we ons helaas veel te weinig. Gevolg hiervan is een overspanning van ons brein, stelt ook de Nederlandse neurologe Sophie Schweitzer, met als eerste symptomen: concentratie- en slapeloosheidproblemen, en vervolgens ernstiger klachten als chronische stress, ADHD, hoofdpijnen, burnout en depressieve stoornissen. Een op de tien jonge werknemers tot vijfentwintig jaar heeft al een burnout gehad, kopte de Volkskrant dit jaar. Tweederde van de zieke werknemers zit thuis vanwege stressverschijnselen, meldde het Centraal Bureau voor de Statistiek. Depressiviteit wordt door sommige medici als volksziekte nummer een gezien: we schrijven er in ons kleine landje bijna een miljoen recepten per jaar voor uit evenals tegen slapeloosheid.
Behalve dat de digitale cultuur een stress-veroorzaker is en onze concentratie en cognitieve vermogens doet afnemen, is er nog iets aan de hand dat de verschijning van onze homo empathicus aan de horizon van de westerse wereld enigszins bedreigt. Hoewel de communicatiefrequentie via Facebook, mail, twitter en sms, misschien wel vertienvoudigd is, is de inhoud en betekenis van de berichten vrijwel gedecimeerd. Wat kun je ook voor oprechts en waarachtigs in een sms bericht kwijt, vraagt Carr zich af: ‘Het is niet alleen het diepe denken dat een rustige en aandachtige geest vereist, ook empathie en compassie hebben een dergelijke geestesgesteldheid nodig. Uit psychologisch onderzoek blijkt dat we minder in staat zijn subtiele, typisch menselijke vormen van empathie, compassie en andere gevoelens te ervaren. Voor morele beslissingen over sociale en psychologische situaties van anderen, hebben we immers tijd en reflectie nodig. En die tijd en rust ontbreken ons.’
Deze stelling werd onlangs nog bevestigd en uitgebreid door de Britse neuroloog Susan Greenfield, die onderzoek doet naar de afname van bepaalde sociale vaardigheden als we te veel via beeldschermen communiceren. Lichaamstaal, oogcontact en stemgeluid, dus non verbale communicatie, maken volgens Greenfield ruim tachtig procent van een gewoon gesprek uit. Onze lichaamstaal vertelt met andere woorden veel meer dan wat we daadwerkelijk zeggen, en al deze signalen dienen door de ander te worden geïnterpreteerd. Maar dat moet je dus wel leren. Die sociale vaardigheden mis je achter het beeldscherm en dus verleert het brein de technieken die ons in staat stellen ons in de ander te verplaatsen, de ander te begrijpen, te peilen en met de ander rekening te houden. Het gevaar van voornamelijk digitale communicatie is volgens Greenfield dan ook dat we minder empatisch zullen worden.
Teneinde de komst van de homo empathicus dus mogelijk te maken, is het niet voldoende om de schuld daarvan alleen bij de vrije markt of het kapitalisme te leggen, zoals De Waal doet, maar ook de vraag naar onze ervaring van tijd en onze houding ten opzicht van internet en de nieuwe communicatietechnologieën op diepgaande wijze te stellen. Terugdraaien is onmogelijk en zelfs onwenselijk misschien, maar uitzetten, minstens een paar uur per dag om tot rust te komen en onze hersens de kans te geven alle informatie te verwerken, behoort wel tot de mogelijkheden. En het kost niets. We moeten alleen van de noodzaak ervan overtuigd raken. Rust werd overigens al door de eerste Griekse filosofen en wetenschappers als voorwaarde voor het denken beschouwd, zoals ik in Stil de tijd (2009) laat zien, omdat alleen vanuit rust de mens in staat is over zichzelf na te denken. Pas vanuit schole, stelde Plato bijvoorbeeld – schole is het Griekse woord voor rust en vrije tijd, waar ons woord school vanaf is geleid – is de mens in staat te leren en kritisch na te denken. Weinig leerlingen of studenten zullen overigens hun school of universiteit, waar alle nadruk op snelheid en prestatie is komen te liggen, echter nog als een plek van rust ervaren. Toch is die rust een voorwaarde om tot Periagogè te komen, zoals de Griekse filosofen deze innerlijke reflectie ook wel noemden: een soort omwenteling naar binnen, letterlijk een gebogen staan over je eigen ziel, om tot nieuwe gedachten en inzichten te komen. Deze eerste Griekse filosofen gingen er tevens van uit dat de tijd twee gezichten heeft. Aan de ene kant is er Kronos, die de chronologische tijd voorstelt, waarop ons model van de kloktijd gebaseerd is, en aan de andere kant Kairos, die als een onderbreking of intermezzo op de Kronos gezien werd en als een eeuwige of innerlijke tijd werd voorgesteld. Karios, oftwel de god van het geschikte moment, was voor de Grieken ook de tijd van de verandering en de creativiteit; de ervaring van tijd waarbinnen je tot rust en bezinning kon komen, het roer om kon gooien en een andere weg in kon slaan. Het ging erom een bepaald evenwicht tussen beide ervaringen van tijd te behouden. Dat evenwicht is naar mijn idee in deze tijden wel een beetje zoek geraakt. We zijn vergeten dat we niet alleen tijd hebben – of meestal denken niet te hebben – maar dat we zelf ook tijd zijn, zoals de Franse filosoof Henri Bergson stelde, die het dubbele gezicht van de tijd van een moderne variant voorzag. Dit vergeten verduistert niet alleen de verhouding tot onze eigen ziel, maar zorgt er tevens voor dat we egoïstische motieven boven empatische laten gelden en onze creatieve vermogens belemmerd worden.
Kunst, literatuur, muziek en fotografie kunnen ons onderdompelen in die voor ons mentale evenwicht zo broodnodige andere ervaring van tijd, schreef Roland Barthes, en leggen daarmee dus ook de weg vrij voor empathie. Het een ligt als het ware in het verlengde van de ander en deze tentoonstelling biedt naar mijn idee volop gelegenheid beiden te ervaren. Er zullen slechts weinige bezoekers onberoerd blijven als zij de fotoserie ‘Interrogations’ zien, die Donald Weber maakte van verdachten in een Russische verhoorkamer, of als zij de tedere, liefdevolle portretten zien die Dieter van Francken maakte van een echtpaar, waarvan de een aan dementie lijdt. Kunst is empathie, meende Rutger Kopland, maar ook als arts en hoogleraar psychiatrie heeft hij vaak gewezen op het grote belang van empathie voor het genezingsproces. Geslaagde empathie, stelt hij, veroorzaakt een ervaring die je, afhankelijk van de context, therapeutisch of esthetisch kunt noemen, een gevoel van gekend zijn bij de patiënt en van herkenning bij de lezer: ja, zo is het. Een goed gesprek kan aantoonbaar meer doen dan medicijnen, laat ook menig wetenschappelijk onderzoek zien, maar ja, daarvoor is wel tijd en rust nodig, en die tijd wordt artsen door de politiek en de zorgverzekeraars zelden meer gegund. De vermarkting van de zorg, om eens een term van een bekende Brabantse politicus te citeren, hamert immers op snelheid en het meest overschatte en vooral fout begrepen woord in deze sector luidt: efficiency. Met meestal dus het omgekeerde resultaat: meer zieken en juist langduriger genezingen.
Er is, vrees ik, nog een lange weg te gaan voordat het belang van zowel rust als empathie ook de oren van onze politieke bestuurders en het bedrijfsleven bereikt. Maar op een gegeven moment is de ballon waarover ik in het begin sprak en die als een soort lichtbaken boven de westerse samenleving zweeft voor zoveel mensen zichtbaar geworden dat ook zij niet langer om de noodzaak van de homo empathicus heen kunnen. Deze tentoonstelling draagt daar in alle opzichten aan bij. Want wie de prachtige, verstilde landschappen van de Japanse fotograaf Yamamoto Masao ziet, zal de greep van de kloktijd vrijwel onmiddellijk voelen verslappen en een glimp van Kairos kunnen opvangen. Het is, zoals Inge Henneman in haar mooie inleiding in de catalogus schrijft, alsof er sprake is van een tendens tot vertraging van het fotografisch medium zelf. Een slow photography noemt ze dat, die resoneert op de innerlijke beleving en een andere verhouding zoekt tot de tijd, zoals bijvoorbeeld de stream-of-con- sciousness montage van Lara Gasparotto die de glans van de dingen en het tijdloze in het ogenblik laat oplichten. Ook de dromerige sneeuwlandschappen van de Siberische fotografe Arbugaeva, waar een meisje met een grote ballon – jawel – door de toendra’s doolt, zullen de toeschouwers zowel tot een andere tijdervaring als tot empathie oproepen. Al deze foto’s deden mij denken aan enkele dichtregels van Rutger Kopland, waarmee hij ooit zowel de rust als de empathie poogde te beschrijven en waarmee ik mijn verhaal dan ook graag wil besluiten:
Ga nu maar liggen liefste in de tuin,?
de lege plekken in het hoge gras, ik heb?
altijd gewild dat ik dat was, een lege
?plek voor iemand, om te blijven.
ENKELE ANDERE OVERWEGINGEN
Hoe zal ik dit uitleggen, dit waarom?
wat wij vinden niet is?
wat wij zoeken?
??Laten wij de tijd laten gaan?
waarheen hij wil,?
en zie dan hoe weiden hun vee vinden,?
wouden hun wild, luchten hun vogels,
?uitzichten onze ogen
??en ach, hoe eenvoud zijn raadsel vindt.
?Zo andersom is alles, misschien.
Ik zal het je uitleggen.??