Op zijn desktop had fotojournalist Jeroen Kramer tot voor kort een mapje Do-Not-Send. Er zaten geen mislukte foto’s in dat mapje, maar foto’s waarmee hij niets kon. Of niets dacht te kunnen. De foto’s waarmee hij wel wat kon, gingen naar Getty, de Volkskrant, de New York Times. Negen jaar hing hij rond in het Midden-Oosten, fotografeerde de conflicten, hopend dat het er toe deed. Die hoop bleek ijdel.
Zelf bleek hij ook ijdel, in de andere betekenis van het woord. IJdeler dan hij dacht. Fotografen die zeggen dat ze het voor de mensen doen, vindt hij nu pervers. Hij weet er alles van: ze zijn op zoek naar erkenning, schouderklopjes, erbij willen zijn, ertoe doen. ‘Je kunt niet volhouden dat je het doet voor de mensen die je fotografeert.’
Internationale aandacht doet een bevolking vaak van de regen in de drup belanden. Na De Crisiscaravaan van Linda Polman en Dead Aid van Dambisa Moyo kan dat niet meer worden ontkend. Soms is het nog erger. In Darfur werden dorpen uitgemoord om de hulpgoederenstroom op gang te krijgen, die vervolgens in de zakken verdween van de moordenaars. Jeroen Kramer werd er doodongelukkig van. Eerst begon hij de wereld te haten. Toen zijn tijd. De protesten tegen de Vietnam-oorlog vielen samen met een opbloei van muziek, mode, literatuur. Nu sluit elk nieuwe conflict naadloos aan op het vorige, het is hoogstens een schouderophalen dat ze aan elkaar verbindt. Iedereen is met zichzelf bezig, voor zichzelf bezig. Hij dacht niet dat hij daarop een uitzondering was. Toen begon hij behalve aan de wereld ook hekel te krijgen aan zichzelf
Het mag ongevoelig lijken dat een westerling zichzelf niet opzij weet te zetten. Maar de de bevolking in het Midden-Oosten is zelf ook cynisch en hard. Ze moeten wel. Als Jeroen met zijn Arabische vrienden is, komt er pas ruimte voor gevoelens nadat de fles op tafel is gezet. ‘De mooiste stem begint te zingen, de anderen vallen in als achtergrond koor, het ritme tikken we mee. Dan komt de melancholie en begint iedereen te huilen en te vloeken’.
Een tentoonstelling bij Noorderlicht haalde Jeroen Kramer in 2009 uit uit zijn sombere mijmeringen. Wim Melis en Ton Broekhuis keken in zijn map Do-Not-Send en ontdekten een mens, betrokken bij mensen. Anders dan de grote fotojournalistiek. Kleiner, warmer, persoonlijker. Gedrieën maakten ze een boek en een tentoonstelling: Room 103. Arabieren hebben moeite Jeroen uit te spreken, een kamernummer gaat makkelijker. Jeroen leverde de foto’s en schreef. Korte, oprechte, invoelende, mysterieuze verhalen. Zelf bleef hij niet buiten schot.
Samen met hem ontdekken we hoe een een stem veel werkelijker wordt als het persoonlijke en het onbegrepene niet worden geschuwd. Tergend langzaam worden de bakens verzet in de fotojournalistiek, samen met Ad van Denderen en Geert van Kesteren zit Jeroen Kramer in de voorhoede.
Room 103, teksten en foto’s Jeroen Kramer,
uitgave Aurora Borealis Foundation / Noorderlicht
ISBN 978 90 76703 42 8.
Webshop Noorderlicht: Te koop voor € 27,50
—
Eerder op PhotoQ: De wat-vragen in de oorlogsfotografie