Nederlandse herinneringen aan ‘HCB’

Hieronder herinneringen van fotograaf Daniel Koning (net uitgetreden bij de Volkskrant), conservator Wim van Sinderen van het Fotomuseum Den Haag, en Hans Rey van Boekhandel Fotografia:

Daniel Koning

in een interview dat Hans Arend de Wit maakte voor De Fotograaf Nr 3 2004:

‘Cartier-Bresson werd mijn echte grote voorbeeld, een idool, en is dat nog steeds. Over hem heb ik nog een aardige anecdote, als je die wil horen.’
‘Zo’n vijftien jaar geleden werd er een grote Magnum-overzichtstentoonstelling gehouden in Parijs. Daar ben ik met een stel fotoredacteuren naar toe gegaan en heb de opening van de tentoonstelling meegemaakt. Daar was Cartier-Bresson ook, van wie bekend is dat hij zelf nooit op de foto wilde. Maar ik dacht toch dat ik toch een foto van hem wilde maken. Ik vond het een beetje onzin dat hij altijd zo spastisch daarover deed, zijn leven lang heeft hij mensen betrapt. Op die tentoonstelling stond hij op een gegeven moment een paar meter van mij af. Er zat een automatisch flitsje op mijn camera, dus dat had ik zo vlug niet in de hand. Ik schoot en hij keek mij meteen aan, stormde op me af, gaf me een harde stomp tegen mijn linker schouder. Mijn idool leek erg te zijn geschrokken van zijn daad, zag een deur en verdween daar door, om nooit meer terug te komen, het gezelschap verbouwereerd achter latend. Sindsdien heeft niemand hem ooit meer gezien, zoals ik prefereer te denken, het verhaal compleet makend. Het is een foto van niks, maar als anecdote is ie wel curieus.’

Wim van Sinderen

per email:
‘Je vroeg om persoonlijke ervaringen, ik heb een flinterdunne:
Vorig jaar april besloot ik samen met mijn vriendin naar Parijs te gaan om voor de eerste en wellicht meteen ook laatste keer Henri Cartier-Bresson persoonlijk te ontmoeten. Alles leek gunstig voor die gelegenheid: we waren uitgenodigd voor de opening van HCB’s grote retrospectieve tentoonstelling in de Bibliothèque Nationale, we hadden een kaart ontvangen voor de feestelijke openstelling van de nieuwe Fondation Henri Cartier-Bresson, en wat mijns inziens de doorslag zou geven om door te dringen tot De Grote Fotograaf was, dat ik zijn zwager maar liefst 1600 euro schuldig was! Mijn plan was om ’s ochtends eerst af te spreken met deze zwager, de fotogalerist Eric Franck uit Londen, hem het geld te overhandigen en dan en-passant vragen om een belofte voor de exclusieve ontmoeting. Eric Franck kwam die ochtend te laat in ons hotel, had duidelijk slecht geslapen en had misschien wel een kater. Hij voelde zich inderdaad brak, want ojee wat was de opening van HCB gisteravond aangenaam maar hectisch geweest. Gisteravond, vroegen wij geschokt. De opening is toch vanavond? Wij wilden u juist om een persoonlijke introductie vragen. Na al die decennia in de Franse kunstscene te hebben rondgezworven, had ik het nog steeds niet begrepen. Wij waren voor een van de vele openingen uitgenodigd, niet voor De Opening. HCB had hier even acte de présence gegeven, had nog even de burgemeester van Parijs in verlegenheid gebracht ("Waar komt u eigenlijk voor?") en was nu moe en zou zich op de resterende openingen niet meer laten zien, aldus Eric Franck. Tant pis! Twee maanden geleden hoorde ik al via Magnum dat HCB zijn 96-e verjaardag (a.s. 21 augustus) niet zou halen. De Levende Legende heb ik helaas nooit levend mogen zien.’

Hans Rey

per email:
‘De foto van Cartier–Bresson die vandaag op de voorpagina van Trouw, in de Volkskrant op het Voorkant katern, in Het Parool op pagina 12 & in NRC Handelsblad op pagina 10 staat, toont rechtsonder een jongeman die kennelijk de gevangenen screent. Jaren geleden ging in Boekhandel De Verbeelding de telefoon, een meneer uit ik meen Den Haag informeerde naar boeken van Cartier–Bresson & met name naar deze foto. Er bleken enige boeken in voorraad, de meneer kwam terstond naar de Amsterdamse Utrechtsestraat gereden en kocht alle boeken waarin deze foto stond: hij bleek de jongeman rechtsonder te zijn.
Een vriend van hem had deze foto op een tentoonstelling in het buitenland zien hangen. Ik meen me verder te herinneren dat deze meneer toentertijd als Nederlandse student medicijnen via avontuurlijke verzetsactiviteiten bij de Geallieerden terecht kwam.
Mijn eerste gedachte bij het bericht van Cartier–Bressons sterven gisteravond was overigens een andere: mocht de gemeente Amsterdam en/of de regering besluiten de subsidie aan Foam te staken, dan blijft ons Amsterdammers en Nederlandse staatsburgers de schaamte bespaard de fotograaf te moeten laten weten dat wij zijn zo vererende aanbod, als één van de slechts vier steden waar na Parijs zijn grote oeuvre geëxposeerd mag worden, helaas niet kunnen aannemen omdat Foam niet meer bestaat.’