Open brief aan Ria van Dijk

Bert Sissingh reageert voor een tweede keer op de Off the record-discussie, voor de vorm gericht aan Ria van Dijk, maar eigenlijk gericht aan Hans Aarsman.
De hele discussie is hier te volgen: Zonder direct artistiek doel

Toeval bestaat niet

Open Brief aan burgeres Ria van Dijk

Lieve mevrouw,

Laten wij beginnen met de hoop uit te spreken dat alle commotie die is ontstaan naar aanleiding van de kwestie rond de vermeende verspilling van gemeentelijke kunstaankoopsubsidiegelden geen nadelige gevolgen heeft gehad voor uw fragiele gezondheid. Nu op het allerhoogste niveau, in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, op weinig parlementaire wijze wordt geroepen om een harde aanpak van de subsidieslurpende kunstmaffia, willen wij op deze plek graag ter uwer verdediging aanvoeren dat u op geen enkele wijze blaam treft voor de ontstane situatie. Dat uw naam door de slinkse manipulaties van kwaadwillenden nu door het slijk wordt gehaald betreuren wij ten zeerste. Wij hopen u met dit schrijven enige adviezen te kunnen verstrekken hoe u zich ons inziens zonder al te veel kleerscheuren uit deze netelige positie zult kunnen bevrijden. Om de voorbereidingen van het parlementaire onderzoek niet voor de voeten te lopen zullen alle hierna genoemde personen slecht met hun functie worden aangeduid. U weet als direct betrokkene wel wie er mee worden bedoeld.

In de eerste plaats zult u zich, bijvoorbeeld in een Open Brief aan het Brabants Nieuwsblad, luid en duidelijk moeten verweren tegen de aantijging dat uw inmiddels fameuze fotoserie op toevallige wijze tot stand zou zijn gekomen. Wij weten immers wel beter. Straks gaan ze nog beweren dat het een kwestie van geluk was dat u altijd weer de roos wist te treffen. Voor u het weet staat de betreffende kermisexploitant op de stoep om de door u vergaarde trofeëen van u terug te eisen. Het is niet ieder jaar Spinozajaar, dus het is wellicht een goed idee uw schrijven te beginnen met een citaat:
In het heelal bestaat niets toevalligs, maar alles is door de noodzakelijkheid der goddelijke natuur bepaald, om op zekere wijs te bestaan en te werken [Ethica, stelling 29, p.45].

Voor de jongelui die altijd vlijtig meelezen is het dan nuttig te vermelden dat Spinoza een met een flinke taalachterstand behepte, uit het mediterrane gebied afkomstige allochtone gelukszoeker van de tweede generatie was, die het, ondanks een vroegtijdig afgebroken reïntegratietraject, door heel hard te werken en na de verstandige beslissing uit Amsterdam te vertrekken toch nog tot de canontoren van de vaderlandse geschiedenis heeft weten te schoppen. Goed voorbeeld doet immers goed volgen. Toeval bestaat noodzakelijkerwijs dus niet. En in zoiets bedachts als de kunstwereld al helemaal niet. Dat kan die verwaande museumdirecteur vast in zijn zak steken.

Dan de wat verwarrende kwestie van de maker. Het beste kunt u de verwaande museumdirecteur erop wijzen dat in het geval dat reeds eerder in het dagelijks leven, veelal anoniem vervaardigd materiaal (ook wel ready-made genoemd), als kunstwerk binnen de geïnstitutionaliseerde ruimte van de hedendaagse kunstpraktijk aanwezig wordt gesteld, over het algemeen als maker wordt aangeduid degene is die daadwerkelijk die overgang van alledaagse omgeving naar de wereld van de kunst in werking zet , om het even of zich dat nu binnen de muren van een kunstmuseum of kunstbeurs, de daartoe aangewezen plek in de openbare ruimte of de pagina’s van een geïllustreerd kunsttijdschrift voltrekt. Het kunstwerk ontleent zijn status van kunst vervolgens niet zozeer aan de materiële hoedanigheid waarin het verschijnt, maar aan het netwerk van geïnformeerde, al of niet kritische uitspraken waarmee het in het discours zal worden omringd, met andere woorden aan het geheel van oordelen die bepalen of het kunstwerk als zodanig is geslaagd. Dat is er ondermeer de oorzaak van dat u af en toe in het kunstmuseum zult stuiten op zulke vreemdsoortige zaken als een Frans flessenrek, een Britse gefileerde tijgerhaai, een uit Duitsland afkomstige Fettecke of een hoeveelheid ingeblikte Italiaanse uitwerpselen. In het geval van uw fotografische werk moet als maker dan ook niet zozeer Ria van Dijk worden vermeld, maar eerder degene die de werkjes bij u uit de doos heeft gehaald en ter expositie heeft aangeboden aan het kunstmuseum. Dat is inderdaad, als ik het goed heb, die handige reclamejongen die bij u over de vloer is geweest en die ook nog eens zo’n fraai boekwerkje met uw fotografie heeft weten samen te stellen, dat inmiddels in de betere boekhandel te koop wordt aangeboden.

De vraag waar het in deze hele kwestie nu om draait is dus niet of het bij uw fotoserie nu wel of niet om kunst gaat, maar of de maker, in dit geval de handige reclamejongen, eventueel met hulp van de kunsthatende juryvoorzitter, uw fotografie tot kunst heeft weten te verheffen. Het is u natuurlijk bekend dat het hergebruik (ook wel appropriatie of hercontextualisering genoemd) van bestaande, uit de vulgaire beeldcultuur afkomstige afbeeldingen, als een rode draad door de geschiedenis van de moderne en post-moderne kunstgeschiedenis loopt. Al sinds de vroege 20e eeuw gebruiken kunstenaars hun gevonden plaatjes om er via min of meer subtiele ingrepen iets van te maken, waarbij het op die manier opnieuw gebruikte materiaal in haar nieuwe hoedanigheid in een gespannen verhouding komt te staan tot de banaliteit van de originele verschijningsvorm. Door die spanning, door dat zo gecreëerde verschil tussen origineel en kopie, wordt een denkbeeldige ruimte opengehouden, waarbinnen zoiets onwaarschijnlijks als kunst zou kunnen gebeuren. Het zou te ver voeren alle mogelijke manieren om een dergelijke spanning op te roepen hier te noemen, maar u kunt bijvoorbeeld denken aan knippen&plakken (Höch), signeren (Duchamp), ondertitelen (Broodthaers), naschilderen (Lichtenstein), vermenigvuldigen (Warhol), catalogiseren (Feldmann), fotograferen (Levine) en alle andere denkbare methoden of combinaties daarvan die kunstenaars, wier werk door ieder zichzelf respecterend museum van beeldende kunst inmiddels wel op voorraad wordt gehouden, tot op de dag van vandaag hanteren.

Wat wij de handige reclamejongen en de kunsthatende juryvoorzitter, en ook onze luie oud-student, helaas moeten verwijten is dat zij op geen enkele manier hun best hebben gedaan het gevonden materiaal in de bovenvermelde traditie in te schrijven. Integendeel. In plaats van aan het uit de intimiteit van het persoonlijke leven ontvreemde materiaal iets toe te voegen, er een nieuwe laag op aan te brengen, hebben deze lieden er alleen maar iets afgehaald. Bij de presentatie in Amsterdam is bijvoorbeeld uw charmante fotoserie ten eerste gereduceerd tot een selectie van slechts vier beelden, die ten tweede tot krankzinnige proporties zijn opgerekt en ten derde ook nog eens van de voor uw werk zo kenmerkende, met vlekkerig uitlopende inkt handgeschreven dateringen ontdaan. Dit alles om in de woorden van de kunsthatende juryvoorzitter beter zicht te krijgen op ‘de bruine vlek op de kont van de beer’. En wij maar denken dat dit nogal fors uitgevallen punctum door een foutje van het fotolab was ontstaan. Uw op zich voor de cultuurgeschiedenis van ons land interessante fotodocumenten zijn daardoor ‘gezuiverd’ van iedere betekenis en gereduceerd tot hun slechts aan nostalgische sentimenten appelerende beeldkarakter, waarvoor de inmiddels haar naderend einde aanvoelende de betere boekhandel frequenterende babyboomgeneratie altijd bereid is de portemonnee te trekken. Voor het door de handige reclamejongen in elkaar geflanste boekje geldt namelijk precies hetzelfde. In plaats van een poging te doen het gevonden materiaal in nieuwe verbanden op te nemen, in de lijn van zulke uiteenlopende kunstenaars als Christian Boltanski (L’album de la famille D.) of Tacita Dean (FLOH) wordt volstaan met het simpele aanbrengen van een chronologische ordening, een slap bandje en het toevoegen van een onnozel tekstje. Zelfs het bedenken van een pakkende boektitel is nog teveel moeite.

Nu zullen de handige reclamejongen en de kunsthatende juryvoorzitter een dergelijk verwijt pareren met de constatering dat het nooit hun bedoeling is geweest uw foto’s tot kunst te promoveren. Daarmee belandt het verwijt vanzelf op het bord van de verwaande museumdirecteur. Deze laatste is inmiddels in een Amsterdams café gesignaleerd in het gezelschap van Albert Verlinde. Hij zou een nog onbekend bedrag van de onlangs verkregen TomTomgelden hebben gereserveerd voor de aanschaf van de parkeergaragebeelden waarop Wesley en Jolanthe op dromerige wijze de tijd laten verstrijken. In een voor volgend jaar geplande droomexpositie met als werktitel De Kus wil de verwaande museumdirecteur deze beelden vertonen naast het werk van oude meesters als ondermeer Doisneau, Eisenstaedt en Rodin. De directeur zou bereid zijn op de exorbitante eisen van Verlinde in te gaan, zodra de identiteit van de maker van de bewuste beelden onomstotelijk is komen vast te staan. Van ons mag het allemaal. Met zo’n directeur heb je helemaal geen museum meer nodig. Het is ook wel aandoenlijk dat een fabrikant van navigatieapparatuur bereid is geld te investeren in een kunstmuseum dat zo de weg is kwijtgeraakt.

Voor u mevrouw is het gelukkig nog niet te laat. Ik neem aan dat het museum nog niet langs is geweest om de doos op te halen. Gemiddeld zijn ze daar altijd wel een paar weken met het papierwerk bezig. Als op zeker moment de conservator fotografie bij u aanbelt, gewoon niet opendoen. U herkent haar aan de wat altmodische oorbellen. Die mevrouw heeft sowieso geen enkele belangstelling voor uw werk. Die onderhoudt nog altijd in het geheim contacten met de Romantische School van de mysticus Boonstra en consorten. Haar woning zou nog steeds volhangen met de ‘pathetische lyriek’ van deze gelukkig reeds lang vergeten kunstenaarsschool. Zij heeft het in de jury waarschijnlijk op een akkoordje gegooid met de handige reclamejongen (jouw Ria voor mijn Rineke), maar die onderste steen zal de parlementaire enquetecommissie wel boven tafel krijgen. You cannot fool all the people all the time. Zij zal er ongetwijfeld zorg voor dragen dat uw werk binnen de kortste tijd in een zielloze industrieloods in Amsterdam-Noord tussen de andere kunstschatten van het museum aan de vergetelheid en de muizen ten prooi wordt gegeven. Voor de zekerheid stuur ik ook een boekje mee waarin meesterfotograaf Breukel de 50 meest gevaarlijke leden van de subsidieslurpende kunstmaffia heeft geportretteerd. Als één van deze lieden toenadering zoekt, gewoon doen alsof u doof bent. Hoewel zij op de portretten iets anders denken te veinzen zijn deze criminele oplichters op minimaal 50 procent van uw geld uit.

Ondertussen neemt u in het geheim contact op met het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam. Dat is uiteindelijk de ideale plek om uw nalatenschap op vakkundige wijze en bij de juiste temperaturen voor het nageslacht te bewaren. Zij beschikken hiero over een splinternieuw, goed beveiligd en duurzaam gebouw dat aan alle moderne klimaateisen voldoet en dat ook nog eens het hele jaar voor het publiek toegankelijk is. Hier zal uw fotoserie tot in lengte van dagen met de meeste zorg en toewijding worden gekoesterd en via de nieuwste digitale technieken aan een in de fotografiegeschiedenis van ons land geïnteresseerd publiek gratis en voor niks ter beschikking worden gesteld.

Laten wij besluiten, mevrouw, met de slotzin van het eerder geciteerde werk van de grote denker:
Maar al het voortreffelijke is even moeilijk als zeldzaam (Ethica, p.489).

U als geen ander heeft ons laten zien hoe door hard werken en stug volhouden dat voortreffelijke bereikt kan worden. Wij spreken de wens uit dat u nog vele jaren in een goede gezondheid in staat zal zijn uw fotoserie te vervolgen.

Met de allerhartelijkste groet,

Bert Sissingh

Rotterdam