Uitgebreid verslag De Donkere Kamer #2

Mensen werkzaam in de fotografie gemankeerde sprekers? Niet in De Zwijger! Na de succesvolle eerste aflevering van afgelopen november stroomt de bovenzaal in het voormalige pakhuis wederom bomvol. Aan de vele begroetingen vooraf, in de rij bij de kassa en bij het betreden van de zaal, kan al snel worden afgeleid dat de meeste bezoekers circuleren in dezelfde kennissenkring.
En dat is ook niet zo verwonderlijk: De Donkere Kamer is een ´live´ magazine voor èn door ´fotoschappers´, mensen die zich in het dagelijks leven vermoeien met het (re)produceren en uitdragen van stilstaande beelden. Beroepsmatig of als hobby. Van beginnende student tot gepensioneerde oude rot in het vak. Ze zijn er allemaal en zullen in gelijke mate aan het woord komen.

Na het promotiefilmpje van Iris Box legt Lars Boering uit wat de FotografenFederatie is en welke rol hij daarin vertolkt: `Voor mij is deze avond óók de FotografenFederatie`. Samen met Edie Peters (PhotoQ) heeft Boering de leiding over deze bijeenkomst. Als volleerde spreekstalmeesters praten zij de verschillende items aan elkaar en houden ze de sprekers in toom. Dat klinkt streng, maar is wel nodig om de boel een beetje puntig te houden. Zeker bij het eerste onderdeel: de ´pitch´. In drie ronden, verspreid over het eerste deel van de avond, wordt betrekkelijk jonge fotografen de kans geboden zichzelf en een te realiseren project dat zij ten uitvoer willen brengen te presenteren aan het publiek. De mensen in de zaal doen daarbij dienst als subsidieverstrekkers. De vijf euro die zij betalen bij entree wordt omgezet in vijf muntjes die vervolgens, tijdens de pauze van het programma, dienen te worden verdeeld over de deelnemers van de ´pitch´. Achter in de zaal staan 3 collectebussen die corresponderen met de voorstellen zoals gedaan door Ben Krewinkel, Sipke Visser, en het duo Ronald de Hommel en Johannes Abeling.

Ben bijt het spits af . Hij krijgt drie minuten om uit te leggen waarom hij geld nodig heeft voor zijn project met de illegaal in Nederland wonende, uit Niger afkomstige ´Jean´. Krewinkel, fotograaf en voormalig student van Susan Meiselas aan de universiteit Leiden, heeft het idee opgevat om ´Jean´ actief in zijn project te betrekken. Dat wil hij doen door hem zijn levensverhaal te laten opschrijven. Maar ook door met hem een dialoog aan te gaan over de gang van zaken in het project zelf; over de wijze waarop ´Jean´ door Krewinkel als subject wordt gemaakt. Kortom, een gelaagd project met een hoge complexiteit dat niettemin in 180 seconden dient te worden uitgedragen. En wel zó overtuigend dat het project aan het einde van de avond als meest populair uit de bus komt. Want dat is de uitdaging: het kritische publiek, goed op de hoogte van wat zich zoal afspeelt in de fotografie, overtuigen van de urgentie van hun donatie.

Na deze eerste ´pitch´ is het de beurt aan fotograaf Joost van den Broek om zijn favoriete camera te tonen. Als het aankomt op het maken van portretten – waar Van den Broek toch het meest om is vermaard – gaat hij nooit van huis zonder zijn Mamiya C330. Hij legt uit hoe het komt dat dit met tape bijeengehouden ´oude bakkie´, liefdevol in de hand gehouden, zoveel betekenis voor hem heeft. Van den Broek blijkt te vallen onder het kamp der ´nostalgen´, de fotografen die de voorkeur geven aan de analoge techniek. Juist in de onvolkomenheid van het apparaat en de bijkomstige onhandigheid/tijdrovendheid schuilt de charme. Maar het effect laat zich niet verloochenen, stelt Van den Broek. Dat het subject voor hedendaagse begrippen uitzonderlijk lang (liefst een/achtste van een seconde!) dient stil te zitten wordt gecompenseerd door het uitzonderlijke geluid van deze camera – de presentator houdt de microfoon bij de Mamiya C330 en Van den Broek trakteert het publiek met een bevredigde glimlach op het bedienen van dit apparaat. Een groot deel van de aanwezigen is overtuigd, maar collega-fotograaf Reinier Gerritsen zal later op de avond een column uitspreken waarin hij nog wat wenst tegen te sputteren. Het analoog versus digitaal debat zal ook deze avond weer een podium krijgen…

´Pitch´ #2 is van Sipke Visser. Ook hij heeft volgens de spelregels exact drie minuten om zijn ´Return to Sender´ project over het voetlicht te brengen. Was dit voor Krewinkel al een uitdaging, dan geldt dat zeker voor Visser. Want hoe moet hij in godsnaam binnen de gestelde tijd uitleggen dat ´ie zijn foto´s per post verstuurd naar willekeurige mensen, geselecteerd via Google maps, en hen vervolgens vraagt om een reactie op dit ongevraagde beeld – bij de foto’s voegt hij een brief met uitleg van zijn intenties en voldoende frankering om hem terug te schrijven. Sipke slaat zich er niet alleen doorheen, hij weet in de korte tijd die hem is gegeven ook het publiek te bespelen met zijn aanstekelijke droge humor. De soms bizarre reacties die hij retour kreeg op zijn post doen de rest. Al met al een intrigerend idee en een geslaagde ‘pitch’.

En daar zijn de volgende mensen alweer op het podium. Boeken uitgeven, daar zal het over gaan. Het panel – uitgevers Nina Post (post editions) en Eelco van Welie (NAi Uitgevers) nemen plaats naast fotograaf Morad Bouchakour – bespreekt de voor- en nadelen van het publiceren bij een ‘echte’ uitgever. “Niet alle mooie foto’s zijn geschikt voor een boek”, zegt Nina Post. Toch is het volgens Van Welie nu een goede tijd om boeken te maken. De vitaliteit van het medium staat het toe, zo stelt hij. Terwijl de kans bestaat dat subsidies wegvallen en het dus moeilijker wordt om op de traditionele manier een publicatie te financieren wordt het eenvoudiger om zelfstandig boeken te maken en in de markt te zetten. Bouchakour heeft het allemaal al eens meegemaakt: hij heeft ervaring met alternatieve financiering, maar weet inmiddels ook wat de voordelen kunnen zijn bij het samenwerken met een uitgeverij. “Het is goed om te weten hoe het wel en niet moet, maar de ‘klik’ moet er altijd zijn.”

Het boek. Voor de fotograaf kan het een monumentale waarde geven aan een afgerond project. De uitgever werkt ondertussen aan een eigen portfolio. Door zorgvuldig te selecteren kan er een duidelijk kader ontstaan waarbinnen de identiteit van het fonds wordt gewaarborgd. Voor Van Welie geldt verder dat hij, voordat er sprake kan zijn van een publicatie, eerst van de fotograaf duidelijk wil hebben of deze eenduidige gedachte heeft over het medium ‘boek’. Nina Post is het daarmee eens, maar geeft wel aan dat dit niet opgaat voor elke uitgever. Ook zonder specifieke namen en rugnummers te geven is het niet al te moeilijk voor het ingevoerde publiek om te weten in welke richting de gedachten van Post wat dat betreft uitgaan.

De mensen in de zaal beginnen inmiddels ook al wat onrustig op de stoel te schuiven. De pauze is nabij, maar er is eerst nog ruimte voor wat reacties uit de zaal. Het is al vanaf het begin duidelijk dat het publiek niet louter als klapvee dient op te treden maar in de stortvloed van informatie vooral ook een mening over dit alles dient te vormen. Gelukkig, de meesten onder hen gaan niet door voor al te verlegen en er is dus voldoende repliek. Toch blijkt het soms lastig om een opmerking of een anekdote voor je te houden wanneer een simpele vraag aan het panel verlangd wordt. Maar het presentatie-duo is genoeg door de wol geverfd om hier korte metten mee te maken. Uiteindelijk kan gezamenlijk de hoogmis worden gezongen voor het fotoboek.

Dan is het de hoogste tijd voor het werven van geld voor het ‘Disputed Waters’ project van Ronald Hommel en Johannes Abeling. Hoewel het hier een duo betreft geldt ook bij deze derde ‘pitch’ de limiet van drie minuten. En dus is in goed onderling overleg besloten dat Hommel het woord doet. Het gaat hier om een initiatief waarbij ook nog eens twee journalisten zijn betrokken. Het team heeft de gemeenschappelijke ambitie om de invloed van klimaatverandering en de mens op onze internationale wateren te onderzoeken. De eerste reis naar de Colorado-rivier is inmiddels achter de rug, maar het volgende concrete plan is om naar de Nijl af te reizen. De gekozen presentatie-vorm voor dit project is een website en de bedoeling is om dit middels ‘crowd-funding’, waaronder deze ‘pitches’ ook kunnen worden begrepen, te bekostigen. Tot zover De Hommel. Edie Peters voegt zich op het podium om ze alle succes te wensen, maar vooral ook om alle aanwezigen op de persoonlijke voorkeur uit te spreken door de muntjes achterin de zaal in de corresponderende stembussen te werpen.

Het programma is inmiddels halverwege. Pauze. Aan het einde van deze avond zal bekend worden gemaakt hoeveel elk van de ‘pitchers’ mee naar huis mogen nemen. Direct bij aanvang van het tweede gedeelte worden de fotografen in de zaal er aan herinnerd dat het fotofestival Naarden inmiddels zover is om hun werk te ontvangen. Waarvan akte. Tijd voor Philippe Vogelenzang (1982), sinds 2 jaar fotograaf bij agentschap UNIT, om uit de doeken te doen waarom hij graag werkt op het grensvlak tussen mode en kunst. Hij begint meteen met een helder uitgangspunt: “je eigen stijl kan je niet uitkiezen, die moet je zelf ontwikkelen.”

Dat Vogelenzang bewust omgaat met de positie die hij binnen de fotografie wil innemen blijkt onder andere uit het samenwerkingsverband dat hij aanging met stylist Majid Karrouch. Dit resulteerde in de tentoonstelling Mode Made Man, vanaf 15 januari te zien in het Amsterdams Historisch Museum, waarin zij 29 mannen portretteerden die hen om verschillende manieren nieuwsgierig maakten. De vraag was niet alleen wie deze mannen zijn, maar ook wie ze zouden kunnen zijn. Dat ligt in lijn met eerdere projecten van Vogelenzang, waarbij hij zowel aandacht besteed aan de identiteit van zijn onderwerp (e.g. transgender) als het medium zelf (e.g. polaroid). Dit alles maakt dat deze ‘jongen met een oude ziel’ blijft opereren in de ’twilight zone’ tussen mode- en kunstfotografie.

And now for something completely different. Reinier Gerritsen, van wie onlangs een expositie te zien was in het Nederlands Fotomuseum (Rotterdam), zal een column uitspreken waarin hij de spot drijft met de nostalgie voor analoge technieken. Geen directe sneer naar Van den Broek, of naar jonge fotografen die in de stellige overtuiging leven dat analoog simpelweg beter resultaat oplevert. Dat ze de neus ophalen voor de digitale mogelijkheden die ze in het dagelijks leven toch als zo vanzelfsprekend ervaren valt voor Gerritsen weliswaar moeilijk te begrijpen – “d’r kan zoveel meer dan vroeger, analoge fotografie is een ramp!”- maar hij is niet cynisch. Een verfrissende polemisch uitgangspunt levert in ieder geval een verluchtigde toevoeging op de straffe inhoud van het programma. Zoals het een columnist betaamd heeft Gerritsen de dekens weer even opgeschud.

Colette Olof is het om het even. Analoog of digitaal, als curatrice bij FOAM komt zij regelmatig in aanraking met het werk van jonge fotografen die graag eens hun werk zouden tonen op de derde verdieping van het museum. Een verklaring voor het succes van FOAM, dat inmiddels alweer een decennium lang een begrip is in de internationale fotowereld? Olof heeft in haar dynamische werkzaamheden geen tijd gehad daar over na te kunnen denken. Het museum is als instituut ook altijd naar voren gericht, nieuwsgierig naar wat er allemaal staat aan te komen. Ze staan dan ook nadrukkelijk bij de voordeur te posten. Volgens Olof dienen er zich interessante tijden aan, waarin het talent zich vooral zal laten gelden bij fotografen die bewust omgaan met de grenzen van het medium zelf.

Een onderzoekende houding, dat is vooral wat wordt gevraagd. Dat, en een eenduidige presentatie van het werk. Fotografen moeten al vroeg in hun carrière kunnen aantonen dat ze weten wat ze willen. Een duidelijk uitgangspunt, maar Olof is ondertussen wel zo bescheiden om aan te geven dat haar aanduiding van ’talent’ een subjectieve keuze blijft. Volgens haar zijn dit de namen waarvan we binnenkort meer gaan horen: Erik van der Weijde, Fleur van Doodewaard, Linus Bill, Harir Sarkissian, Joris Jansen. Ze had graag meer ruimte in het museum voor het aanstormende talent, maar praktische schaarste belemmerd haar simpelweg in deze ambitie. Het zij haar vergeven.

Daarmee zit deze avond er bijna op, maar niet voordat Edie Peters de aanwezigen nog tipt over tentoonstellingen die het bezoeken waard zijn. Volgens hem loont het zeker de moeite om te gaan kijken naar ANGRY in Rotterdam, Julian Schnabel in Den Haag, en W. Eugene Smith in FOAM. Verder toont hij sympathie voor het werk van Peter Svenson van A.A.P. Lab, te zien in Huis Marseille, Carli Hermes’ Candy Shop in galerie Rademakers, de expositie van Rineke Dijkstra in De Hallen en de collectie-tentoonstelling van het Boijmans in Rotterdam (met o.a. werk van Wally Elenbaas en Paul Kooiker). En als rechtgeaarde Limburger laat Peters de tentoonstelling van John Lambrichts in Maastricht ook niet ongenoemd.

Volgende aflevering van De Donkere Kamer (#3): 7 maart, Pakhuis de Zwijger, Amsterdam.


Erik Vroons schreef dit stuk op verzoek van de organisatoren van De Donkere Kamer en Pakhuis De Zwijger.

Zie ook: Donkere Kamer #2: volle bak, zowel digitaal als analoog