Wat is de toekomst van de professionele fotografie? Hoe onderscheid je je als professional nu iedereen met een smartphone zich fotograaf waant? En wat betekent deze zogenaamde democratisering van het medium voor het fotografie-onderwijs? Sluiten de curricula van de bestaande fotografie-opleidingen nog wel aan op de beroepspraktijK.
• verslag door Marieke Ladru
Deze en andere vragen kwamen op woensdag 11 november 2015 aan de orde tijdens het forum ‘The Last Photographer’ bij AKI ArtEZ in Enschede. Een bijzondere locatie, omdat op deze academie de studierichting Fotografie als aparte discipline niet bestaat. Desondanks zijn er verschillende fotografen, elk met een onderscheidende en bloeiende beroepspraktijk, verbonden aan de AKI. Zij geven les binnen de studierichting Crossmedia Design, een opleiding met een duidelijk, uniek interdisciplinair karakter, maar ook binnen de studierichtingen Fine Art en Moving Image, opleidingen met een duidelijk disciplinair signatuur.
If the last century was the age of the photograph, this century is about the image - uit: Fred Ritchin, Bending the Frame (Aperture, 2013)
Op uitnodiging van Marc Boumeester (directeur AKI ArtEZ) gaven fotografen en docenten aan de AKI, Ahmet Polat, Arjan Benning, Rein Janssen en Bert Teunissen hun visie op het vakgebied en de toekomst van de fotografie binnen het kunstonderwijs. De zaal was goed gevuld met professionals, studenten en docenten die onder leiding van moderator Edie Peters (fotografie-expert) met elkaar de discussie aangingen.
Een eenduidig antwoord op de centrale vraag is onmogelijk te formuleren. Wat echter wel is gebleken, is dat de professionele fotografie nog lang niet dood is. Het is tegenwoordig wel moeilijker om aan de slag te komen als beginnend fotograaf en je foto’s onder de aandacht te brengen bij de juiste mensen. Maar dit leidt ook weer tot nieuwe ontwikkelingen, zoals meer aandacht voor inhoud in plaats van voor vorm. Op de AKI vertaalt dit zich in een verschuiving van focus op het medium naar attitudes. Zodat studenten leren hun eigen standpunt in te nemen ten opzichte van een eigen vraagstelling en vol overtuiging eigen werk maken in een medium dat daarbij past.
Een pleidooi voor diversiteit
‘Fotograaf des Vaderlands’ Ahmet Polat trapte de ochtend af met een persoonlijk betoog over het belang van diversiteit en bewustzijn van de eigen context. Tijdens zijn academietijd gebruikte Polat fotografie om zijn plek in de Nederlandse maatschappij te vinden. In autobiografisch georiënteerde projecten leerde hij zich te verhouden tot zijn onderwerp en verbindingen te leggen met de mensen die hij portretteerde. Bijzonder is dat hij zichzelf opdrachten gaf buiten het onderwijs om. Hierin zocht hij de confrontatie met werelden die ver van zijn eigen beleving afstonden, zoals de Turkse high-society.
Dit maakte hem niet alleen bewust van zijn medium, maar dit gaf hem ook de ruimte om zijn eigen positie als fotograaf te ontdekken, los van de verwachtingen van de academie. Een positie die gekenmerkt werd door zijn persoonlijke achtergrond (half Turks/ half Neder- lands), waardoor hij als geen ander weet hoe het is om verschillende perspectieven te belichamen. Fotografie functioneerde voor Polat – toen en nu – als een middel om zijn verhaal te vertellen, niet als doel op zich.
De huidige fotografiewereld is volgens Polat vooral georiënteerd op het Westen en overwegend mono-cultureel. De grote ‘spelers’ in de industrie heb-ben een gelijksoortige achtergrond (blanke man, rond de 50 jaar) en kijken, beoordelen en selecteren vanuit hetzelfde normatief perspectief. Dat biedt weinig tot geen ruimte aan een ander standpunt of debat. Het riep voor Polat de vraag op hoe wij deze hegemonie kunnen doorbreken en welke richting wij op zouden willen met de fotografie. Blijven we leunen op de geschiedenis en leren we onze studenten de 20ste-eeuwse, klassieke Westerse fotografie-strategieën? Of gaan we vooruit en leren wij studenten om constant hun referentiekaders te ondervragen, diversiteit te omarmen en de fotografie te erkennen als een subjectief medium dat onderdeel is van een bredere beeldcultuur?
In de antwoorden die volgden op vragen uit het publiek ging Polat dieper in op zijn ontwikkeling tot professioneel fotograaf en hoe hij is gekomen op de plek waar hij zich nu bevindt. Ook gaf hij zijn visie op de fotograaf in de 21ste eeuw. In zijn carrière heeft Po lat zich laten leiden door zijn innerlijke kompas. Dankzij een grote passie voor de fotografie, weten waar hij voor staat, zelfvertrouwen, hard werken, doorzetten en interesse voor mensen heeft hij zijn positie weten te veroveren. Met zijn serie over de Turkse high-society bouwde hij aan zijn naamsbekendheid, raakte hij vertrouwd met de high-fashion industrie en werd hij gevraagd voor opdrachten uit deze hoek. Tijdens zijn periode als docent in Istanbul ontdekte hij de sturende werking van het Westerse perspectief. De geschiedenis van de fotografie is vooral Europees/Angelsaksisch georiënteerd, er lijkt geen ontkomen aan. Bovendien is er weinig uitwisseling met andere culturen. Dat zorgt voor een beperkt referentiekader en belemmert ontwikkeling, stelde Polat.
Volgens Polat moeten wij het vakgebied van de fotografie daarom breder trekken en ruimte creëren voor ontwikkeling. Dit kan door te focussen op de inhoud, op het verhaal dat de student wil vertellen. De reacties van studenten in de zaal sloten hierbij aan. Ook zij zien fotografie vooral als tool om te reageren op maatschappelijke problematiek en inhoudelijke discussies te voeren. Gelijktijdig benadrukte Polat het belang van diversiteit, van het mixen en mengen van verschillende achtergronden en visies. Voor hem is dit een belangrijke drijfveer om les te willen geven op de AKI.
Broodfotograaf versus autonomie
In het tweede forum gingen fotografen Rein Janssen en Arjan Benning in op het beroepsperspectief van de professionele fotograaf: valt er nog wel geld te verdienen met fotografie? Met persoonlijke anekdotes en google-zoekopdrachten illustreerden zij de diversiteit van het commerciële veld, van bruidsfotografie, stock- en reclamefotografie tot ‘inhouse filming’ (een koffer waarmee bedrijven hun eigen corporate films kunnen maken) en professionele Instagrammers. De meeste van deze ‘broodfotografie’ oversteeg echter niet het niveau van de amateurfotograaf. De vraag hoe verdien je in de huidige mediarevolutie als conceptueel/autonoom fotograaf je spreekwoordelijke brood bleek des te urgenter.
De ontwikkeling van nieuwe digitale technieken en de komst van sociale media hebben het werkveld
de afgelopen decennia aanzienlijk veranderd. Grote opdrachtgevers, zoals de traditionele media (kranten, tijdsschriften en uitgevers), kampen met teruglopende lezersaantallen en budgetten voor fotografie. Ook in de wereld van de reclame en publiciteit ligt de nadruk minder op print. Niet alleen valt er hierdoor minder geld te verdienen, het maakt het ook lastiger voor de startende fotograaf om een groot publiek te bereiken. Het zorgt ervoor dat de fotograaf andere kwaliteiten moet gaan ontwikkelen. Maar wat zijn deze kwaliteiten precies?
Met voorbeelden uit de praktijk lieten Benning en Janssen zien dat ook in de wereld van de fantasie, regie, commercie, tijdsgeest, styling en trends wel degelijk ruimte is voor de conceptuele fotografie. Benning vindt deze ruimte in het aangaan van samenwerkingen. Al vanaf de start van zijn carrière (eind jaren ’90) werkt hij met kunstenaars, grafisch ontwerpers, stylisten en artdirectors op basis van gelijkwaardigheid. Naamsbekendheid kreeg hij dankzij affiches op straat met zijn naam erop. Een poster voor het Rozentheater (2004) die Benning in samenwerking met grafisch ontwerper Paulina Matusiak had gemaakt, noemt hij als voorbeeld.
Overigens ligt de oorsprong van het werk in opdracht meestal in autonoom werk. Zo schetste Benning dat hij recent een serie heeft gemaakt voor het kookboek van Robert Kranenborg voor De Wereld Draait Door. Kranenborg had een autonoom werk, gepubliceerd in Volkskrant Magazine, gezien en wilde dit beeld voor de omslag van het boek. Tegelijkertijd vroeg hij Benning om nieuw ‘helder communicerend’ beeld voor de binnenkant te maken in samenwerking met de redactie. Zichtbaarheid en naamsbekendheid, toonde Benning, blijken noodzakelijk in het verkrijgen van opdrachten. En sterk autonoom werk is hiervoor dikwijls de basis.
Ook Janssen (2011 afgestudeerd) beaamde dat gezien worden onontbeerlijk is voor de (beginnende) fotograaf. Alleen word je anno 2015 niet meer betaald voor het maken van (theater)affiches. Hoe creëer je zichtbaarheid en bouw je dan naamsbekendheid op? Janssen stelde dat je als beginnend fotograaf moet opvallen tussen de rest. Dit kan door je te specialiseren, met esthetisch werk of juist an-ti-esthetisch, ‘als mensen het maar kunnen onthouden.’ Andere tips die hij opperde zijn: wees niet te duur, wees betrouwbaar, zorg dat je de juiste handen schudt en vergroot je netwerk. Via de laatste weg, namelijk een assistentschap bij Benning, heeft Janssen een opdracht gekregen voor Volkskrant Magazine. Hiertegenover, signaleerde Bert Teunissen, staat dat steeds minder fotografen zich een assistent kunnen permitteren, waardoor een belangrijke kruiwagen voor de startende fotograaf wegvalt. Het geld in de conventionele richtingen raakt op en adverteerders gaan steeds meer de kant op van sociale media. Hoe kom je in contact met de mensen met klussen, vroeg Teunissen zich af?
Gespreksleider Edie Peters haakte hierop in en noemde Brain Storm (de oprichter van MediaStorm) als lichtend voorbeeld. Tien jaar geleden is Storm begonnen met zijn productiestudio en platform, dat helemaal is gericht op multimedia storytelling. Mediastorm publiceert en produceert sociale documentaire projecten en maakt hiervoor gebruik van fotografie, maar ook van animatie, audio, video en interactiviteit. Peters: ‘Je moet een eigen kanaal worden.’ Instagram, Facebook, Youtube, Vimeo, het zijn allemaal plekken waarop je je eigen brand kan verspreiden, zodat mensen jou toch weer weten te vinden en opbellen.
Benning wees op de de discrepantie die ontstaat. Als je iets post op social media krijg je daar niets voor. Maar het platform (bijvoorbeeld Facebook) verdient wel geld. De contentmaker is de dupe en werkt eraan mee. Toch is het relevant voor je zichtbaarheid om je te manifesteren op social media, vervolgde hij. En om mee te doen aan een festival moet je ook betalen.
De meeste studenten worden opgeleid in communicatie, merkte Peters op. Met een vraag aan de zaal peilde hij of studenten bezig zijn met ‘branding’. Een student noemde het succesvolle blog Lost Painters, waarop kunstenaar Niek Hendriks foto’s en recensies plaatst van tentoonstellingen die hij heeft bezocht. Naast schilder wordt hij nu ook gezien als expert op het gebied van wat er te zien is in de Nederlandse kunstwereld. Hij is een mooi voorbeeld van iemand die met een eigen brand zijn kunstpraktijk heeft weten te versterken, zonder zijn integriteit te verliezen.
Benning benadrukte nogmaals het belang van het op de bühne staan en zorgen dat opdrachtgevers jou weten te vinden. In zijn lessen brengt hij zijn eigen expertise mee, legt de nadruk op hoe je jouw verhaal vertelt en samenwerkt met andere disciplines, zoals grafisch ontwerpers.
Janssen merkte op dat de cases op de academie weinig overeenkomen met de opdrachten uit het werkveld. Misschien moeten er meer praktijkopdrachten in het curriculum? Benning was het hier absoluut niet mee eens. ‘De academie is er om je autonomie te vormen en is niet het werk- veld.’ Wat voor een soort mensen wil je opleiden? Wil je brave hbo’ers afleveren die de regels volgen, of professionals die tegen kaders aanschoppen, antwoordde hij. Maar grote bedrijven willen helemaal niet buiten de kaders, stelde Janssen.
‘Nee, dat is niet waar’, reageerde Teunissen. Hij bepleitte dat het de ontwerp- en reclamebureaus zijn die tussen het bedrijf en de maker in zijn komen te staan. ‘Een reclamebureau kadert alles af en in. Een bedrijf wil meestal wel meedenken. Je moet het alleen weten te verkopen.’ Benning sluit hierbij aan. Als beeldmaker moet je stevig in je schoenen staan, in gesprek gaan met je opdrachtgever en zorgen dat je je eigen ding kan doen.
Teaching art?
Fotograaf Bert Teunissen sloot de dag met de vraag of je als fotograaf nog wel een bepaalde waarde kan overdragen aan studenten, en zo ja welke waarde is dat dan? Met twee provocerende quotes: het welbekende “Those who can’t do teach” en “you can’t teach art, but good artists and their students kind of teach each other” van kunstenaar John Baldessari, pleitte Teunissen voor autonome beeldmakers die met behulp van het medium fotografie de wereld weten te duiden.
Teunissen nam de zaal mee naar drie jaar geleden toen hij gevraagd werd om bij de AKI de fotografie-sectie te komen versterken. Hij vroeg zich af waarvoor hij de jonge mensen zou gaan opleiden. Als fulltime fotograaf kan je niet meer een fatsoenlijk boterham verdienen in Nederland, zo heeft hij ervaren. Het leek hem immoreel om een nieuwe generatie klaar te stomen voor een toekomst, waarin niet behoorlijk betaald wordt voor het vervaardigen van fotografisch beeld.
De huidige realiteit, waarin geen openlijke interactie meer is tussen de maker en de commerciële opdrachtgever heeft ertoe geleid dat Teunissen voor meer dan 90% autonoom is gaan werken. Het sterkt hem ook in de overtuiging dat de toekomst voor het fotografie-onderwijs ligt in een inhoudelijk benadering van het maken van beeld. ‘De wereld heeft mensen nodig die het medium fotografie begrijpen, het kunnen aanvoelen, er mee weten te werken en die het op waarde weten te schatten’ stelde Teunissen. ‘Beeld en verhalenvertellers zullen altijd nodig zijn en vanuit die gedachte geef ik les’.
Benning haakte in op het verhaal van Teunissen. Ook hij ervaart dat er veel veranderd is in de relatie tussen opdrachtgever en fotograaf. Bedrijven hebben vaak het idee dat het te duur en te risicovol is om een fotograaf in te zetten. Toch zijn fotografen nodig om beeld te maken en zijn er campagnes die nooit in een ander medium geproduceerd kunnen worden. Tegelijkertijd leiden wij mensen op om de wereld te duiden. Het gaat over hoe je jouw verhaal naar buiten kan brengen. En: als je iets wilt duiden moet je er ook verstand van hebben.
‘In de commerciële hoek zie ik geen toekomst, maar in de autonome misschien wel’ vervolgde Teunissen. ‘Ik heb ook een bloeiende, commerciële praktijk gehad. In 2008 is het werkveld echter veranderd. Er was nog maar 10% over van de oorspronkelijke budgetten, waardoor het aantal opdrachten aanzienlijk afnam. Een jaar later viel ik in een gat en stelde ik mijzelf de vraag: hoe ga ik dit opvangen en wat ga ik met deze wetenschap doen? Zodoende ben ik mij vooral gaan richten op mijn autonome werk. Ik doe mee met portfolio-reviews die mij helpen om een volgende stap te zetten. Het kost tijd en geld, maar je moet niet bang zijn om jezelf bloot te geven, te blijven leren en te blijven toetsen. Daarnaast heeft het lesgeven mij geholpen. De ontwikkelingen die studenten doormaken, daar word ik blij van. Dat ze blijven onderzoeken en tegen wanden beuken helpt om scherp te blijven. Tegelijkertijd verwacht ik van mijn studenten dat zij ook de confrontatie aangaan, investeren en meedoen met portfolioreviews en festivals. Of dit nu Paris Photo of Arles is. De persoonlijke ontwikkeling van de studenten en hen de mogelijkheid geven zich optimaal te manifesteren staan voorop.’
Hoe verder?
Marc Boumeester sloot de dag af met een helder betoog voor autonomie en verbinding tussen theorie en praktijk. ‘Van al het hoger onderwijs is maar 3% kunstonderwijs. Telkens testen wij opnieuw, van aanmelding tot afstuderen, de student aan de hand van competenties. Het creërend vermogen, het vermogen tot groei en vernieuwing en kritische reflectie zijn daarvan de belangrijkste. Dit doen wij om de student voor te bereiden op een toekomst die anders is dan het nu, met andere soorten werk dan we nu kennen’, vertelde Boumeester.
‘In het buitenland valt kunstonderwijs in het universitaire systeem en staat het op gelijke voet met theoretisch en filosofisch onderzoek. Ook in Nederland zouden theorie en praktijk hand in hand moeten gaan. Theoretische vorming en een filosofische instelling zijn net zo goed bouwstenen van de artistieke praktijk als technische vaardigheden en vakkennis. Ondernemerschap is hieraan ondergeschikt.’ Boumeester waakt ervoor dat het onderwijs geen praktijkbureau wordt dat opdrachten uitvoert.
Maar wat onderscheid de studenten die van de AKI afkomen als beeldmakers? Feit is dat de AKI geen aparte fotografie-afdeling heeft. Toch zijn er de middelen om je te specialiseren in fotografie. Wat het verschil is in de praktijk, is moeilijk te zeggen, vervolgde Boumeester. Echter, wanneer de vorm van je beeldtaal niet in dienst staat van de inhoud, boet je als kunstenaar in op je autonomie. Je loopt het risico om op plekken terecht te komen waar je de ideeën van een ander moet uitvoeren. Het is daarom belangrijk om tijdens de opleiding studenten autonoom te leren nadenken en de wereld te leren duiden. Om ze een eigen standpunt ten opzichte van een eigen vraagstelling te laten formuleren. Het medium en de bijbehorende vakkennis zijn hieraan ondergeschikt. Boumeester: ‘Op de AKI draait het niet om goed praten of verkopen, maar dat jij, als student, doet wat jij relevant vindt om te maken.’