Willen we iconen, of willen we samenhang?

Op 17 augustus is er een nieuwe iconische foto de wereld overgegaan. De 5-jarige Omran Daqneesh zit in een ambulance in Aleppo nadat hij is gered uit een door Russen of Syrische regeringstroepen gebombardeerd gebouw. Hij heeft er zelf geen weet van, maar Omran oogt als een hedendaagse versie van het huilende zigeunerjongetje: lekkere kop haar, meelijwekkende blik. Gewond, zeker, maar niet zo erg dat we onze ogen van hem afwenden.


Dit stuk is geschreven ter voorbereiding van een gesprek van Edie Peters met Marieke van der Velden en Henk Wildschut over vluchtelingen en fotografie tijdens de manifestatie Vluchten naar Vrijheid, zondag 28 augustus 2016 in de Waalse Kerk in Amsterdam.


De lokale fotograaf Mahmoud Raslan maakte de foto, het Aleppo Media Center – een groep burgerjournalisten en activisten die zich keren tegen de Syrische regering – stuurde hem verder door. Eenmaal op Facebook en Twitter verspreidde het beeld van Omran zich wereldwijd als een vlam over een plas benzine.

Laten we hier verder niet ingaan op het feit dat er zowel een foto als een korte video van Omran in de ambulance bestaat. En laten we ook niet al te diep ingaan op de iconische kwaliteit. Met uitzondering van één aspect: een iconisch beeld is eendimensionaal. Dat helpt bij de snelheid en omvang van de communicatie – dat kun je een voordeel noemen – maar het ontneemt vaak het zicht op de samenhang der dingen die aan iconische beelden is verbonden. En dat is dan weer spijtig.

Gruwelijker

Samenhang is bij voorbeeld dat er meer mensen slachtoffer worden van de bombardementen in Aleppo. Zo publiceerde de New York Times drie dagen na het viral gaan van Omran een tiental foto’s van andere kinderen die op dezelfde dag gewond raakten door bombardementen. Stuk voor stuk aangrijpend, maar minder fotogeniek dan hun wereldberoemde lotgenoot. Zoals er ook een foto was van een vader die zocht in de puinhopen naar zijn vier kinderen. Een beeld dat eigenlijk bijna niks toont, maar waarvan de boodschap in het bijschrift des te gruwelijker is.

Of die foto (dan wel de gelijktijdig gemaakte video) van het jongetje uiteindelijk iconisch wordt – die term staat immers ook voor historische duurzaamheid – zal nog moeten blijken. Zeker in ons zo zwaar op de proef gestelde, hedendaagse visuele geheugen.

In reacties op de foto van Omran Daqneesh trekken veel schrijvers een vergelijking met de foto van de 3-jarige verdronken Alan Kurdi die aangespoelde op een strand bij het Turkse Bodrum. Ook een jong kind, en ook een foto die snel de wereld rond ging en sterke emoties opriep.

Wat inhoud van het beeld betreft is de foto van Omran echter beter vergelijkbaar met een foto die is gemaakt in 2003 van de toen 12-jarige Ali Abbas, na een voltreffer van een Amerikaanse raket in Bagdad, waarbij zijn ouders, broer en 12 andere familieleden het leven lieten. Kunt u zich die foto nog herinneren? Een lachende jongen wiens armen nog slechts verbonden stompjes waren en wiens romp dik was ingesmeerd met zalf tegen de brandwonden. Toen ook uitgeroepen tot icoon, maar wie herinnert zich dat beeld nog?

De foto die u vast wél nog kent is gemaakt in 1972, die van Nick Ut waarop Kim Phuc en enkele andere Vietnamese kinderen in paniek wegrennen uit hun dorp dat net daarvoor met napalm is gebombardeerd. Dat beeld mag met recht een icoon worden genoemd, want 44 jaar na dato nog steeds in het collectieve geheugen gegrift.

Troost voor de kijker

Wat moeten we als kijker eigenlijk met foto’s van oorlogsellende en vluchtelingenleed? In het boek ‘Regarding the Pain of Others’ (2003) van de Amerikaanse schrijfster Susan Sontag lezen we dat foto’s van oorlogsslachtoffers een vorm van retoriek zijn: ‘Ze herhalen. Ze simplificeren. Ze zijn opruiend. Ze scheppen de illusie van overeenstemming.’

Dat klinkt een stuk minder vriendelijk dan dat gevoel van medeleven dat wij in het westen vaak krijgen bij het zien van de boven beschreven foto’s. Maar het gaat Sontag dan ook niet om die enkele beelden, maar om de continue stroom die op ons afkomt. In ‘Regarding’ geeft ze een indrukwekkende geschiedenisles over beelden van oorlog en ellende sinds de 17e eeuw. Het worden er steeds meer. Maar het lijkt er niet op dat we er iets positiefs mee doen. Velen van ons worden er cynisch van, of oorlogsmoe.

Overigens geldt dat laatste niet alleen voor de hierboven beschreven oorlogsfoto’s, maar ook voor beelden van vluchtelingen. Natuurlijk, de winnende foto bij World Press Photo dit jaar is een goed beeld. Fotograaf Warren Richardson toont een Syrisch gezin dat zich midden in de nacht door prikkeldraad wurmt aan de Servisch-Hongaarse grens. Baby midden in het beeld. Goed, maar wel al veel gezien: vluchtelingen in een ellendige situatie. Kennelijk brengen media liever iedere keer weer een miserabele toestand dan iets wat ruimte biedt voor positieve energie. Een psychische behoefte die niet alleen Sontag maar met haar vele anderen omschrijven als opluchting die zich voordoet als je ziet dat iemand anders in de puree zit. Zeg maar: troost voor de kijker.

‘Vluchten voor vrijheid’

Interessant is dat er de laatste jaren steeds meer fotografen iets anders willen maken dan die ‘iconische’ beelden. Het zijn fotografen die lang met een onderwerp aan de slag gaan, die niet zozeer snelle nieuwsbeelden najagen maar juist nadenken over hoe je een ingewikkelde situatie goed in beeld brengt. Die sterk betrokken zijn bij hun onderwerp en die positief in het leven staan. Hun werk levert stof op tot nadenken voor iedereen die van goede wil is.

Twee van hen doen mee aan de manifestatie ‘Vluchten voor vrijheid’ op zondag 28 augustus in de Waalse Kerk in Amsterdam: Henk Wildschut en Marieke van der Velden. Fotografen die ook prijzen wonnen, maar dan voor diepgravende en vernieuwende fotografie.

Henk Wildschut is al sinds 2005 bezig met het volgen van vluchtelingen uit Azië en Afrika die het is gelukt de Franse kustplaats Calais te bereiken. In afwachting van mogelijkheden om hun gedroomde doel Groot-Brittanië te bereiken leven ze improviserend bijeen in een verzameling zelf gemaakte bouwsels die uitgroeiden van een ‘jungle’ in de de duinen tot een stad met bijbehorende infrastructuur van ‘huizen’, restaurants, kerken, moskeeën en bibliotheken.

Zoals Foam het uitlegde bij de tentoonstelling ‘Calais – From Jungle to City’ die het museum dit voorjaar van Wildschut liet zien: ‘Deze artistieke keuze doet recht aan de complexiteit van de problematiek van de huidige vluchtelingencrisis die gaat over zichtbaarheid en onzichtbaarheid, erkennen of ontkennen, over tijdelijk of structureel, beheerst of ongecontroleerd, lokaal en (internationaal) en over de vaak complexe spanning tussen de politieke en maatschappelijke werkelijkheid.

Marieke van der Velden fotografeert al lang in landen als Irak en Afghanistan en vermijdt daarbij de platgetreden paden. Vorig jaar bij het aanzwellen van de stroom vluchtelingen uit het Midden-Oosten bedacht ze dat het weinig zin zou hebben om nog meer foto’s te maken zoals die al tijden in de media verschenen. Voor haar geen ellende meer. Ze koos ervoor om op het Griekse eiland Lesbos een vluchteling en een West-Europese toerist op een bankje te zetten en ze met elkaar een gesprek te laten voeren. Dat leverde een serie ontroerende portretten op, maar vooral ook een  even ontroerende documentaire die Van der Velden maakte met partner en cameraman Philip Brink. Zowel de foto’s als de video zijn intussen internationaal gepubliceerd en tentoongesteld.

Zelf omschrijft Van der Velden haar filosofie als volgt: ‘De wereld is een hobbelige weg met duizenden lagen. Het is niet iets dat je makkelijk kunt terugbrengen tot zwart of wit, ja of nee. De fotografie heeft me geholpen die situatie te accepteren.’

Wildschut en Van der Velden tonen met hun werk aan dat er veel schuilgaat achter die dagelijks nieuwsstroom van cliché’s, de herhaling van eerder gemaakte iconische ellende-foto’s. Ze laten zien dat vluchtelingen mensen zijn als wij, en geen op drift geraakte modderaars. Mensen die dichter bij ons staan dan we dachten. Die van hun situatie het beste willen maken en daar veel energie in steken. Ze lijken ons wel. Dat is de samenhang die deze foto’s en video’s bieden. En daarmee zouden ze wel eens effectiever kunnen communiceren dan die veel geprezen iconen.

Edie Peters

22 augustus 2016