Zin en onzin van een eigen handschrift

Voorafgaand aan de uitreiking van het Steenbergen Stipendium (8 november) vond in de conferentiezaal van het Nederlands Fotomuseum een discussie plaats over het fenomeen ‘het handschrift van de academieverlater’.
Onder leiding van de publicist Pim Milo spraken Gert Jan Kocken (fotograaf), Inge Henneman (hoofdredacteur FotoMuseum Magazine en curator FotoMuseum Provincie Antwerpen) en Flip Bool (Senior Collecties en Onderzoek bij het Nederlands Fotomuseum en Lector Fotografie AKV/St. Joost Avans Hogeschool) voor zo’n kleine veertig toehoorders over het belang van een eigen handschrift voor eindexamenkandidaten van de fotografie-afdelingen van de Nederlandse kunstacademies.

Handschrift, signatuur, stijl, auteursschap, visie of inhoud?
De verschillende sprekers brachten zichzelf en het publiek in verwarring door een inleidende discussie over de verhouding tussen de termen ‘handschrift’ en ‘signatuur’. Daar kwamen ze niet echt uit. Vervolgens vroeg Milo hen naar hun persoonlijke interpretatie van deze term. Kocken koos ervoor direct over te stappen op het begrip ‘auteursschap’: hij probeert zo weinig mogelijk ‘ruis’ in zijn werk toe te laten en stelt vast dat het uiteindelijk gaat om de inhoud.

Henneman zoekt naar een ‘eigen stijl’ en ‘heel specifieke vormelijke kwaliteiten’ in het werk van voor haar nieuwe fotografen. Zij vindt ‘handschrift’ geen goede term voor fotografische werken en zou liever over ‘de visie’ of ‘de blik’ spreken. Bool denkt bij de term ‘handschrift’ gelijk aan een zaal calligraferende monniken. Een gedateerde term vindt hij, ‘want wie schrijft er nog brieven met de hand?’

Milo vraagt of een eigen handschrift noodzakelijk is.
Henneman stelt dat het zoeken naar iets persoonlijks verandert is. Wanneer fotografen hun werk trachten te depersonaliseren zoals bijvoorbeeld de Bechers blijft er wel degelijk sprake van een signatuur. En ja, wat doen studenten anders in die vier jaar academie?

Waar moet de opleiding uit bestaan?
Tijdens je studie moet je zo veel mogelijk zien, zo veel mogelijk onderzoeken, vindt Bool. Niet alleen beelden op internet bekijken, maar juist ook het kennismaken met de mystiek van het object draagt bij aan de magie van het beeld. Want: ‘kennis van de fotografiegeschiedenis kan een belangrijke bron zijn voor je eigen werk.’

Kocken vertelt dat hij het best zwaar had tijdens zijn opleiding. Ten eerste vroeg hij zich af wat er toe te voegen was aan hetgeen er al bestaat in de fotografie. Daarnaast was het contact met de docenten niet optimaal. Hij vertelt over Hans Scholten van de Post St. Joost in Breda, die zijn leerlingen de opdracht gaf beelden te verzamelen die hen fascineren. (Ook Koos Breukel liet zijn studenten op de Rietveld een ‘fascinatie-doos’ samenstellen.) Dit onbevooroordeeld enthousiasme voor het medium miste Kocken in zijn eigen scholing.

De fotografie brengt hem nu op plaatsen waar hij anders nooit was gekomen. Het werken met de technische camera, met negatieven van 8 bij 10 inch, noemt hij verslavend. Voor de rest wil hij gewoon doorgaan met wat hij ‘het ontwikkelen van een kritisch auteursschap’ noemt: ‘dingen doen die jij goed vindt.’ Hij streeft ernaar ‘iets als een handschrift’ in zijn fotografie zo weinig mogelijk toe te laten: ‘Het moet zo onpersoonlijk worden dat het weer persoonlijkheid krijgt.’

‘Misschien is de inhoud wel belangrijker dat die signatuur.’ merkt Henneman op, ‘en moet het streven naar dat handschrift wel van het curriculum afgevoerd worden.’

Sterren afleveren?
Corinne Noordenbos, Hoofd Visuele Communicatie/Fotografie aan de Haagse kunstacademie, kan zich opwinden over opmerkingen van buitenstaanders als: ‘Ik kom geen verrassingen meer tegen.’ ‘Ook een bekend fotografe als Rineke Dijkstra was na de academie nog acht, negen jaar bezig tot ze tot een eigen stijl had ontwikkeld.’

Rob Philip, coördinator fotografie van de Hogeschool van de Kunsten in Utrecht, stelt vast dat zijn jonge studenten vooral op zoek zijn naar een eigen identiteit, zowel persoonlijk als professioneel. En dat de vragen ‘vooral vanuit henzelf moeten komen.’

Johannes Schwartz, coördinator fotografie op de Rietveld, vindt dat de discussie wat zwaar op de hand is. ‘Mijn studenten zijn geen schaapjes die de weg kwijt zijn. Ze zijn blij dat ze zijn toegelaten, gaan gewoon fijn aan het werk en beperken zich niet tot de fotografie.’

De sprekers stellen gezamenlijk vast dat slechts een enkeling ‘af’ is bij het eindexamen. En dat je niet kunt opleiden tot een handschrift, wel tot eigenheid. Henneman: ‘…als je nog geen oeuvre hebt, hoe kun je dan al een stijl hebben? Die vraag naar een handschrift is echt een vraag van de markt’.

Want wat heb je als tweeëntwintigjarige te vertellen: het eindexamen is een begin van het begin. De verwachting dat academies ‘sterren afleveren’ wordt omschreven als een onzinnige aanname, want die zijn uiterst zeldzaam. Er is hier een marktmechanisme aan de gang, waarin zowel de particuliere galerieën als de musea een rol spelen. Concluderend wordt aangeraden ‘de verwachtingen vooral nuchter te houden: niet alle academieverlaters zijn stralende sterren.’

• Eerder bericht op Photoq: Mark Vincent Houston wint Steenbergen Stipendium